ECLI:NL:CRVB:2005:AT7001

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2811 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde weigering van WUV-uitkering op basis van psychische klachten zonder blijvende invaliditeit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2005 uitspraak gedaan over de herhaalde weigering van een WUV-uitkering aan eiseres, die zich beriep op psychische klachten als gevolg van oorlogsgeweld. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. De verweerster, de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, had in een besluit van 15 april 2003 geoordeeld dat er geen sprake was van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft hiertegen beroep ingesteld.

In de beroepsprocedure heeft eiseres aangevoerd dat haar psychische klachten in verband staan met het oorlogsgeweld en dat er termen zijn voor een psychiatrisch onderzoek. De Raad heeft echter geoordeeld dat de omgekeerde bewijslast, zoals neergelegd in de wet, niet van toepassing is wanneer andere oorzaken van de klachten van ondergeschikt belang zijn. De geneeskundig adviseurs van verweerster hebben geconcludeerd dat de psychische klachten van eiseres voornamelijk voortkomen uit persoonlijke omstandigheden, zoals de dood van haar man en conflicten met haar zusters, en niet uit het oorlogsgeweld.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn in de medische gegevens die erop wijzen dat verweerster de adviezen van haar geneeskundig adviseurs niet had kunnen volgen. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit deugdelijk is voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen aanleiding is om een nadere medische expertise te laten uitvoeren. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en de Raad heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de oorzaken van psychische klachten in het kader van de wetgeving voor oorlogsgewonden.

Uitspraak

04/2811 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 15 april 2003, kenmerk JZ/A70/2004, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, als gemachtigde van eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 14 april 2005. Aldaar is eiseres verschenen bij gemachtigde
mr. J.C.M. van Berkel voornoemd. Verweerster heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door drs. T.N.L.C. van Wickevoort Crommelin, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Een aanvraag van eiseres van september 1993 om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering heeft verweerster bij besluit van 16 juni 1994 afgewezen.
Verweerster heeft daarbij overwogen dat er conform het advies van de geneeskundig adviseur ten aanzien van eiseres geen sprake is van tot blijvende invaliditeit leidend psychisch of lichamelijk letsel.
In maart 2003 heeft eiseres, in verband met het vernieuwde beleid ten aanzien van de invaliditeitsbeoordeling, een hernieuwde aanvraag ingediend om een periodieke uitkering dan wel een toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet en bijzondere voorzieningen.
Op deze aanvraag heeft verweerster op advies van haar geneeskundig adviseurs afwijzend beslist bij besluit van
19 december 2003, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, onder overweging dat er bij eiseres geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. Hierbij is in aanmerking genomen dat de psychische klachten van eiseres niet in samenhang kunnen worden gezien met het oorlogsgeweld en dat toepassing van de omgekeerde bewijslast, zoals is neergelegd in artikel 2, tweede lid, van de Wet, niet tot een ander oordeel leidt aangezien er voor het ontstaan van haar psychische klachten duidelijk andere oorzaken zijn aan te wijzen dan het oorlogsgeweld.
In beroep is onder verwijzing naar de omgekeerde bewijslast namens eiseres aangevoerd dat het psychische ziektebeeld van eiseres geacht moet worden in verband te staan met het oorlogsgeweld en ernstiger is dan is beoordeeld en dat er termen aanwezig zijn voor het doen instellen van een psychiatrisch onderzoek. Voorts is gesteld dat verweerster ten onrechte maar een (klein) deel van de bij eiseres aanwezige psychische klachten als gevolg van het oorlogsgeweld ziet en daarmee een splitsing aanbrengt die ten aanzien van de hieraan de orde zijnde verbandsvraag niet dient plaats te vinden.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit gelet op hetgeen namens eiseres is aangevoerd in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
De Raad stelt voorop dat de werking van de in artikel 2, tweede lid, van de Wet neergelegde zogenoemde omgekeerde bewijslast niet zo ver strekt dat het causale verband tussen de desbetreffende aandoening en het oorlogsgeweld geheel is losgelaten. Wanneer een bepaalde aandoening een multi-causale genese kent, waarbij causale en niet causale oorzaken een rol spelen, acht de Raad de omgekeerde bewijslast niet van toepassing, indien de causale factor van ondergeschikt belang moet worden geoordeeld.
De Raad overweegt voorts dat de geneeskundig adviseurs van verweerster, A.M. Dekker-Koop en M. Hoornstra-Deurloo, tot de conclusie zijn gekomen dat er bij eiseres duidelijk andere oorzaken zijn aan te wijzen voor het ontstaan van de psychische klachten dan de geverifieerde calamiteiten. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er bij eiseres na de dood van haar man in 2002, sprake is van toegenomen piekergedrag en een wisselend slaappatroon met nachtmerries en voorts dat het grootste deel van de psychische problematiek samenhangt met de conflicten met haar zusters en dat het geverifieerde oorlogsgeweld gelet op de inhoud van het klachtenpatroon van ondergeschikt belang is ten aanzien van de pathogenese. Ook ten aanzien van de stelling met betrekking tot het splitsen van de psychische klachten, zijn de geneeskundig adviseurs van mening dat nu het grootste deel van de psychische klachten aan andere oorzaken dan de geverifieerde oorlogscalamiteiten is toe te schrijven er dus geen sprake is van splitsing in de psychische klachten.
De Raad heeft in de gedingstukken van medische aard geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat verweerster deze adviezen niet kon volgen. Gelet op de voorhanden gegevens heeft verweerster volgens de Raad terecht geoordeeld dat er geen aanleiding te vinden is tot het verrichten van een nadere medische expertise. Hoewel verweerster bij haar onderzoek ook de huisarts van eiseres had dienen te benaderen, ziet de Raad in deze omissie geen grond het bestreden besluit te vernietigen, nu de Raad niet ziet dat deze huisarts bij wie eiseres eerst kort in de praktijk is, een wezenlijk ander beeld van haar psychische problematiek had kunnen geven.
De Raad acht het bestreden besluit dan ook deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. De Raad ziet in het in beroep aangevoerde geen aanknopingspunten om te oordelen dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden.
Gezien het vorenstaande dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond;
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2005.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.