ECLI:NL:CRVB:2005:AT7324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3202 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2005 uitspraak gedaan over het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 17 december 2002. Verzoeker, die zich in deze procedure liet vertegenwoordigen door zijn advocaat, had verzocht om herziening van de uitspraak waarin zijn aanvraag voor ziekengeld was afgewezen. Het verzoek om herziening werd ingediend op basis van nieuwe feiten en omstandigheden die volgens verzoeker niet eerder bekend waren. De Raad heeft vastgesteld dat het verzoek om herziening niet kan worden toegewezen, omdat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten die relevant zijn voor de uitspraak. De Raad heeft de ingediende medische stukken en rapporten van deskundigen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die de eerdere uitspraak zouden kunnen beïnvloeden. De Raad heeft ook opgemerkt dat de psychische klachten van verzoeker en de aanwezigheid van Helicobacter pylori reeds bekend waren vóór de eerdere uitspraak. De Raad heeft het verzoek om herziening dan ook afgewezen, zonder termen aanwezig te achten voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

03/3202 ZW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek van
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
om herziening van de uitspraak van de Raad van 17 december 2002, reg.nr. 01/357 ZW.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verzoeker heeft bij brief - met bijlagen - van 4 juni 2003, voorafgegaan door brieven - met bijlagen - van 12 januari 2003, 25 februari 2003 en 22 april 2003 en aangevuld bij brief (eveneens met bijlagen) van 26 september 2003, om herziening verzocht van de bovenvermelde uitspraak van 17 december 2002, naar welke uitspraak hier wordt verwezen.
Bij schrijven van 22 en 27 oktober 2003 heeft advocaat mr. R.J.C. Bindels, gevestigd te Utrecht, zich als gemachtigde voor verzoeker gesteld en bij brieven van 21 januari 2004 en 23 juli 2004, aanvullende stukken ingezonden. Vervolgens heeft verzoeker bij brieven van 13 en 19 oktober 2004 aangegeven dat hij zelf de procesvertegenwoordiging weer op zich neemt. Op 20 december 2004, 27 december 2004, 13 januari 2005 en 1 april 2005 heeft de Raad vervolgens van verzoeker diverse brieven met bijlagen ontvangen.
Namens de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), in genoemde uitspraak en hierna aangeduid als gedaagde, is daarop gereageerd.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 april 2005, waar verzoeker en gedaagde, beiden met kennisgeving, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet en artikel 8:88 van de Awb kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad alleen op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór die uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en
redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en,
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden
hebben kunnen leiden.
Dit (bijzondere) rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om - anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld - een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
Voor de voorgeschiedenis van dit geding verwijst de Raad naar zijn uitspraak van
17 december 2002, waaraan hier het navolgende wordt ontleend:
“Bij besluit van 7 oktober 1997 heeft gedaagde afwijzend beslist op het verzoek van appellant om terug te komen van een besluit van 18 september 1992, waarbij aan hem per 3 juni 1992 geen ziekengeld meer was toegekend, omdat hij op en na deze datum niet meer ongeschikt tot werken was.
Bij besluit van 10 december 1998 ( hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 oktober 1997 ongegrond verklaard.
De rechtbank Alkmaar heeft bij uitspraak van 21 december 2000 het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.”
Bij voormelde uitspraak van 17 december 2002 heeft de Raad de uitspraak van de
rechtbank Alkmaar van 21 december 2000 bevestigd.
Verzoeker is van mening dat hij sinds 1992 volledig arbeidsongeschikt is en niet in staat is om arbeid te verrichten. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij verschillende (medische) stukken overgelegd. Zoals de brieven van psychiater R.W. Jessurun
d.d. 3 september 2003, 19 april 2004, 7 december 2004 en 22 maart 2005 en van
prof. dr. K. de Meirleir, verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel,
d.d. 12 januari 2004, 5 april 2004, 16 september 2004, 27 december 2004 en
22 maart 2005. Laatstgenoemde geeft in zijn rapport van 12 januari 2004 aan dat verzoeker voldoet aan de criteria van het “Chronic Fatigue Syndrome”. Tevens werd door De Meirleir een mogelijke oorzaak gevonden in de bij verzoeker aangetroffen Bratonella henselae infectie (ook wel bekend als de kattenkrabziekte).
Gedaagde ziet geen aanleiding om zijn standpunt te herzien. Bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg komt in zijn rapport van 23 februari 2004 tot de conclusie dat er geen relatie is tussen de bevindingen van De Meirleir en de datum in geding (3 juni 1992).
De Raad kan niet inzien dat uit het door en namens verzoeker gestelde, enig feit of enige omstandigheid af te leiden valt als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
De Raad merkt hierbij op dat de psychische klachten van verzoeker en de Helicobacter pylori reeds bekend waren vóór de uitspraak van de Raad van 17 december 2002. Daarnaast heeft bezwaarverzekeringsarts R.T. Hupkens in zijn rapport van 26 mei 1998 reeds gemotiveerd uiteengezet dat het bestaan van de Heliobacter pylori in 1992 niet relevant is, aangezien er na uitgebreid onderzoek door een internist geen duidelijke afwijkingen in de maag van verzoeker zijn aangetroffen. Ten aanzien van het rapport van De Meirleir is de Raad, evenals bezwaarverzekeringsarts Momberg, van oordeel dat geenszins blijkt dat deze bevindingen betrekking hebben op de datum in geding.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de Raad het verzoek om herziening van de uitspraak van 17 december 2002 moet afwijzen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
GdJ