ECLI:NL:CRVB:2005:AT9123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/7269 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en termijnoverschrijding bezwaar

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die woont in Marokko. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 november 2004. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat zijn uitkering per 7 november 2003 is ingetrokken. Appellant heeft zijn bezwaar te laat ingediend, wat door gedaagde is aangevoerd als reden voor niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Appellant stelt dat hij en zijn echtgenote analfabeet zijn en afhankelijk van hulp van derden. Hij heeft pas bezwaar kunnen maken toen hij merkte dat zijn uitkering niet meer werd uitbetaald. De Raad overweegt dat de omstandigheden van appellant, zoals analfabetisme en het gebrek aan rechtshulp in zijn afgelegen woonomgeving, niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding te verontschuldigen. De Raad concludeert dat appellant niet in verzuim is geweest en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen aan appellant. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/7269 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 november 2004, nummer WAO 04/776, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 30 juni 2005, waar voor appellant is verschenen mr. U.J. van der Veldt, advocaat te Amsterdam, en waar namens gedaagde is verschenen mr. S.J.M.H. Klerx, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij aangetekend schrijven van 30 april 2003, zowel in de Franse als in de Nederlandse taal gesteld, heeft gedaagde appellant op de hoogte gesteld van zijn besluit appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids- verzekering (WAO) met ingang van 7 november 2003 in te trekken.
Bij brieven van 10 en 12 december 2003 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Nadat gedaagde bij appellant had geïnformeerd naar de reden van de overschrijding van de bezwaartermijn, heeft hij bij het bestreden besluit van 2 april 2004 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
(Ook) in hoger beroep is namens appellant naar voren gebracht, dat appellant en zijn echtgenote analfabeet zijn en derhalve op de hulp van derden zijn aangewezen. De eerste persoon aan wie appellant het besluit van 30 april 2003 heeft laten lezen, heeft de strekking ervan niet begrepen. Appellant is hierdoor op het verkeerde been gezet en heeft pas bezwaar kunnen maken toen hij merkte dat zijn uitkering niet meer werd uitbetaald. Appellant woont in een afgelegen bergdorp, waar rechtshulp niet voorhanden is, aldus zijn gemachtigde.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat deze omstandigheden redelijkerwijs niet tot het oordeel kunnen leiden dat appellant niet in verzuim is geweest. Dat appellant – zoals namens hem is gesteld – door degene die hij heeft geraadpleegd, onjuist is geïnformeerd en daardoor eerst bezwaar heeft gemaakt toen hij merkte dat zijn uitkering niet meer tot uitbetaling kwam, moet voor zijn rekening blijven. De overige in de bezwaarfase en in eerste aanleg naar voren gebrachte omstandigheden, appellants ziekte, de trage postbezorging en het feit dat in appellants directe woonomgeving geen rechtshulp voorhanden is, kan niet tot verschoonbaarheid leiden van een termijnoverschrijding van de omvang als hier aan de orde. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat uit de beschikbare medische gegevens geenszins blijkt dat appellant gedurende lange tijd in het geheel niet in staat is geweest bezwaar te (doen) maken.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.F. van Moorst.