ECLI:NL:CRVB:2005:AU0214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4136 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geschiktheid voor arbeid na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin het beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Reinstra, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 9 juli 2003, waarin werd geoordeeld dat hij, ondanks zijn beperkingen, geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 7 juni 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. Th. Martens.

De Raad heeft het bestreden besluit van 6 juni 2002 beoordeeld, waarin werd gesteld dat appellant op 11 januari 2002, de datum in geding, weliswaar beperkingen ondervond, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten aangevoerd die de Raad tot een ander oordeel zouden kunnen brengen. De Raad heeft vastgesteld dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten over de gezondheidstoestand van appellant op de relevante datum.

De Raad heeft ook opgemerkt dat de eigen mening van appellant over zijn gezondheidstoestand niet voldoende onderbouwd was met medische gegevens, en dat de door hem in het vooruitzicht gestelde medische informatie niet is geproduceerd. Gelet op de aangenomen beperkingen bij appellant, is de Raad van oordeel dat er geen bewijs is dat appellant de werkzaamheden behorende bij de geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4136 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. H. Reinstra, verbonden aan Bureau Friesland van Rechtshulp Noord te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 9 juli 2003, reg.nr. 02/707 AAWAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 7 juni 2005, waar appellant -met voorafgaand bericht- niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. Th. Martens, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Het bestreden besluit van 6 juni 2002 berust op het standpunt dat appellant op 11 januari 2002, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor appellant geldende maatmaninkomen resulteert volgens gedaagde in een verlies aan verdiencapaciteit van 10,6%.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Hetgeen in hoger beroep door appellant is aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
De Raad merkt nog op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening van appellant met betrekking tot zijn gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat hij daaraan gehecht wil zien. De namens appellant in het vooruitzicht gestelde nader medische informatie is uiteindelijk niet geproduceerd.
Uitgaande aldus van de juistheid van de door gedaagde aangenomen beperkingen bij appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid, is de Raad niet gebleken dat appellant de werkzaamheden behorende bij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de relevante markeringen in de geduide functies van de zijde van gedaagde afdoende zijn toegelicht.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2005.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M.H.A. Jenniskens.