ECLI:NL:CRVB:2005:AU0515

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1023 WW + 04/1024 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting op de WW-uitkering van appellant. De korting van 20% gedurende 16 weken was opgelegd vanwege onvoldoende sollicitatieactiviteiten. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, waarin werd geoordeeld dat appellant niet voldeed aan de verplichtingen van de Werkloosheidswet (WW). Appellant had in de beoordelingsperiode van vier weken niet minimaal één sollicitatie per week verricht, wat in strijd was met artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW. De Raad stelt vast dat appellant in de periode waarop het tweede bestreden besluit betrekking heeft, in één week twee sollicitaties heeft verricht, maar dit doet niets af aan de eerdere vaststelling dat hij niet aan de sollicitatieverplichting voldeed. De Raad oordeelt dat de maatregelen van gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de rechterlijke toetsing kunnen doorstaan. De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Tevens wordt er geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien de Raad geen termen aanwezig acht.

Uitspraak

04/1023 WW
04/1024 WW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellant heeft op de in het beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op 31 december 2003, nr. 03/493 WW en 03/555 WW, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 22 juni 2005, waar partijen, gedaagde met bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat de in deze gedingen aan de orde zijnde geschillen worden beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor een weergave van de relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
Bij het op bezwaar genomen besluit van 26 februari 2003 (hierna: bestreden besluit 1) heeft gedaagde zijn besluit van 13 december 2002 gehandhaafd, waarbij de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de WW met ingang van 2 december 2002 gedurende 16 weken is verlaagd met 20%. Gedaagde heeft bestreden besluit 1 gebaseerd op de overweging dat appellant in de periode van 18 november 2002 tot 2 december 2002 niet heeft gesolliciteerd en daarmee niet heeft voldaan aan de verplichting gesteld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW.
Bij het op bezwaar genomen besluit van eveneens 26 februari 2003 (hierna: bestreden besluit 2) heeft gedaagde zijn besluit van 4 februari 2003 gehandhaafd, waarbij de aan appellant toegekende uitkering van 27 januari 2003 tot en met 18 mei 2003 is verlaagd met 30%. Gedaagde heeft bestreden besluit 2 gebaseerd op de overweging dat appellant in de periode van 30 december 2002 tot 27 januari 2003 niet ten minste één sollicitatieactiviteit per week heeft verricht en daarmee opnieuw niet heeft voldaan aan de verplichting gesteld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW.
De vraag of deze maatregelen de rechterlijke toetsing kunnen doorstaan, beantwoordt de Raad met de rechtbank bevestigend.
Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd, is een herhaling van hetgeen eerder in de procedure is gesteld. De Raad onderschrijft hetgeen door de rechtbank dienaangaande is vastgesteld en overwogen en ziet geen grond om tot een ander oordeel te komen.
Ook de Raad heeft vastgesteld dat appellant in de periodes waarop de bestreden besluiten betrekking hebben niet heeft voldaan aan het vereiste dat hij per beoordelingsperiode van vier weken minimaal één sollicitatie per week verricht. De omstandigheid dat appellant in de periode waarop bestreden besluit 2 betrekking heeft in één week twee sollicitaties heeft verricht, doet aan voorgaande vaststelling niet af.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. H. Bolt als voorzitter en mr. C.P.J. Goorden en mr. J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van S. l’Ami als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005.
(get.) H. Bolt.
(get.) S. l’Ami.