ECLI:NL:CRVB:2005:AU0537
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- C.P.J. Goorden
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-uitkering en medische beperkingen van de appellante
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ongegrond werd verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een WAO-uitkering, die was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De rechtbank oordeelde dat er geen medische gronden waren om de bevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. Appellante stelde dat haar medische beperkingen, zoals duizeligheid en hoofdpijnen, onvoldoende waren meegewogen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berustte. Appellante had geen objectieve medische onderbouwing voor haar stellingen over haar klachten en de Raad vond onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten.
De uitspraak werd gedaan op 3 augustus 2005, waarbij de Raad zich achter de overwegingen van de rechtbank schaarde. De zaak werd behandeld ter zitting op 22 juni 2005, waar appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat, en waar gedaagde werd vertegenwoordigd door een medewerker van het UWV.