ECLI:NL:CRVB:2005:AU2181
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- M.H.A. Jenniskens
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-uitkering en de arbeidsongeschiktheid van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WAO-uitkering van appellant. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de rechtbank het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellant ongewijzigd voort te zetten, had bevestigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van het Uwv niet op een arbeidskundig onderzoek was gebaseerd, wat leidde tot vernietiging van dat besluit. Na aanvullend onderzoek door het Uwv, waarbij de belastbaarheid van appellant werd vastgesteld, werd het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 januari 2002 ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 26 juli 2005 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde was vertegenwoordigd door J.G.M. Huijs. De Raad overwoog dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet meer in geding was, aangezien de rechtbank in haar eerdere uitspraak expliciet had geoordeeld over deze grondslag. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en oordeelde dat appellant in staat was de geselecteerde functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden. De Raad achtte geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling toe te passen. De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen medische en arbeidskundige beoordeling bij de vaststelling van de WAO-uitkering en de rol van de rechter in het toetsen van deze besluiten.