ECLI:NL:CRVB:2005:AU3050
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld in verband met loondoorbetalingsverplichting van de werkgever
In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellant door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die in Iran woonde, had een arbeidsovereenkomst met de Iranian Engineering Inspection Company (IEI) en was in Nederland werkzaam. Na een ziekmelding op 27 juli 1999 en een ontslag op staande voet per 15 oktober 1999, verzocht appellant om ziekengeld. Gedaagde weigerde dit, stellende dat appellant recht had op loondoorbetaling door de werkgever, en niet onder de vangnetgevallen van de Ziektewet viel. De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep stelde appellant dat het Iraanse recht van toepassing was op zijn arbeidsverhouding, waardoor de loondoorbetalingsverplichting van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing zou zijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat, ongeacht de rechtskeuze, de Nederlandse wetgeving van toepassing blijft voor verzekerden die aanspraken onder de Ziektewet willen uitoefenen. De Raad bevestigde de beslissing van gedaagde om ziekengeld te weigeren over de periode van 27 juli 1999 tot 15 oktober 1999, en oordeelde dat appellant geen recht had op ziekengeld omdat hij verwijtbaar werkloos was geworden.
De Raad concludeerde dat de dwingendrechtelijke bepalingen van het Nederlandse arbeidsrecht, waaronder de Ziektewet, van toepassing zijn, en dat de beslissing van gedaagde om de uitkering te verlagen naar 40% over de periode van 15 oktober 1999 tot 27 januari 2000 en de WW-uitkering naar 35% over de eerste 26 weken, terecht was. De Raad zag geen reden om de overwegingen en beslissingen van gedaagde in het bestreden besluit onjuist te achten.