ECLI:NL:CRVB:2005:AU3931
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- Ch. van Voorst
- C.W.J. Schoor
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van WAO-uitkering
In deze zaak staat de vraag centraal of de betrokkene, appellante, terecht geen recht heeft op ziekengeld. Appellante had zich per 11 november 2002 ziek gemeld terwijl zij een werkloosheidsuitkering ontving. Na een beoordeling door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellante geen medische afwijkingen had die haar ongeschikt maakten voor haar eerdere functies, werd haar ziekengeld per 24 februari 2003 stopgezet. De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. D. Grégoire.
Tijdens de zitting op 24 augustus 2005 was appellante niet aanwezig, maar gedaagde was vertegenwoordigd door mr. P.H.H.J. Krijnen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, die ook concludeerde dat appellante geschikt was voor haar functies, doorslaggevend waren. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de kosten van het geding te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad benadrukte dat de beoordeling van de ziekmelding van appellante correct was uitgevoerd in het kader van de Ziektewet, en dat er geen ruimte was om haar aanspraken op een WAO-uitkering in deze procedure te betrekken. De Raad bevestigde dat het besluit van 5 februari 2003 tot beëindiging van het ziekengeld terecht was genomen, en dat de eerdere WAO-uitkering geen invloed had op de beoordeling van het recht op ziekengeld.