ECLI:NL:CRVB:2005:AU5811

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6196 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid en belastbaarheid van inpakker met rug- en hartklachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die als inpakker werkzaam was en sinds 15 november 1993 uitviel door rugklachten, gevolgd door een myocardinfarct in september 1994. De appellant ontving een WAO-uitkering, die na een vijfdejaars herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd herzien. De herbeoordeling leidde tot een aanpassing van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) door de bezwaarverzekeringsarts, waarbij beperkingen werden vastgesteld voor avond- en nachtdiensten en tilbelasting. De bezwaararbeidsdeskundige concludeerde dat er voldoende functies beschikbaar waren voor de appellant, ondanks dat enkele functies afvielen door de aangescherpte FML en opleidingseisen.

De appellant stelde in hoger beroep dat hij volledig arbeidsongeschikt was, gesteund door zijn behandelend cardioloog, die in een brief aangaf dat de appellant in zijn ogen arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berustte. De Raad vond onvoldoende argumenten voor de stelling van de cardioloog dat de appellant volledig arbeidsongeschikt was, en concludeerde dat de appellant, rekening houdend met zijn functionele mogelijkheden, in staat was om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belasting in de functies de belastbaarheid van de appellant niet te boven ging.

De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2005, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten.

Uitspraak

03/6196 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. J.T.R. Lucassen, advocaat te Venlo, op bij beroepschrift (met bijlage) aangevoerde gronden, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Roermond op 25 november 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg.nr. 03/714 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlage) ingediend en bij brieven van 24 februari 2005, 30 juni 2005 en 22 juli 2005 antwoord gegeven op vragen van de Raad.
Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 14 september 2005, waar voor appellant is verschenen mr. R.A.N.H. Verkoeijen, advocaat te Venlo, en waar namens gedaagde is verschenen J.G.M. Huijs, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant was werkzaam als inpakker toen hij op 15 november 1993 uitviel met rugklachten. In september 1994 maakte hij een myocardinfarct door. Gedaagde kende hem na het bereiken van de voorgeschreven wachttijd van 52 weken met ingang van 14 november 1994 onder meer een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschikt-heid van 80 tot 100%.
In het kader van een vijfdejaars herbeoordeling vond medisch en arbeidskundig onderzoek plaats. Verzekeringsarts B. van Bavel heeft appellant op zijn spreekuur van 5 november 2002 gezien en mede na dossierstudie een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Arbeidsdeskundige P. Hupperetz heeft het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 56,89%. Dienovereenkomstig heeft gedaagde bij besluit van 23 december 2002 de WAO-uitkering met ingang van 24 februari 2003 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts P. Tjen de FML aangepast en wel in die zin dat appellant geen avond- en nachtdiensten mag draaien en dat de gemiddelde tilbelasting gereduceerd moet worden tot 5 kilogram met een incidentele piekbelasting tot 10 kilogram. Blijkens het rapport van bezwaararbeidsdeskundige P.M.J. Kursten van 13 mei 2003 is een aantal van de oorspronkelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies afgevallen, deels vanwege de aanscherping van de FML en deels omdat appellant niet voldeed aan de opleidingseis. Volgens Kursten zijn er voldoende functies overgebleven om een schatting op te baseren en kon de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid worden gehandhaafd.
Gedaagde verklaarde bij besluit van 15 mei 2003 (het bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen de primaire beslissing van 23 december 2002 ongegrond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft appellant zijn in bezwaar en beroep ingenomen standpunt herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is, dat hij daarin wordt gesteund door zijn behandelend cardioloog F.J.W. van Rey, die in een brief van 24 april 2003 heeft aangegeven dat appellant in zijn ogen arbeidsongeschikt is, en dat het standpunt van zijn behandelend cardioloog onvoldoende is gevolgd.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust. De Raad verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank op dit punt en met het commentaar dat Tjen in hoger beroep in zijn rapport van 21 januari 2004 naar voren heeft gebracht. De Raad is van oordeel dat voor het standpunt van Van Rey, voor zover hij bedoeld heeft te zeggen dat appellant volledig arbeidsongeschikt is, onvoldoende argumenten aanwezig zijn. Van Rey heeft namelijk in zijn brief van 24 april 2003 zelf aangegeven dat appellant bij zijn inspanningen rekening moet houden met zijn beperkte mogelijkheden. Van een situatie dat appellant in het geheel geen (duurzaam benutbare) mogelijkheden heeft is dan ook geen sprake. Op basis van de informatie van Van Rey kan evenmin worden aangenomen dat appellant meer beperkt is dan in bezwaar door Tjen is vastgesteld. Daarbij overweegt de Raad dat bij het opstellen van de FML, naast het formuleren van kwalitatieve energetische beperkingen, rekening is gehouden met een aanzienlijke beperking van de duurbelasting tot 20 uur per week en vier uur per dag en het niet mogen verrichten van avond- en nachtdiensten. Aan de door de gemachtigde van appellant toegezonden verklaring van de huisarts van 30 december 2003 gaat de Raad voorbij, nu deze daarin een situatie beschrijft die zich heeft afgespeeld op 8 oktober 2003, derhalve geruime tijd na 24 februari 2003 (de datum in geding).
De Raad is verder van oordeel dat appellant met inachtneming van de voor hem geldende functionele mogelijkheden in staat moet worden geacht tot het verrichten van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in de Sbc-codes 111180 (productiemedewerker industrie), 264122 (machinaal metaalbewerker) en 272042 (modinette). Met gedaagde is de Raad van oordeel dat uiterlijk bij het nemen van het bestreden besluit voldoende inzichtelijk is gemaakt dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. In het bijzonder overweegt de Raad daarbij dat het aspect tillen in de functie machinebediende (behorend tot Sbc-code 264122) voorafgaand aan het bestreden besluit in een overleg tussen bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige aan de orde geweest, waarvan in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige verslag is gedaan. De enkele stelling van de gemachtigde van appellant dat volgens haar drie maal achtereen tien kilogram tillen niet incidenteel is, maakt dat niet anders.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.