ECLI:NL:CRVB:2005:AU5813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4431 WAO, 03/4545 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering na ziekmelding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die in 1996 als grondwerker is uitgevallen door een hernia. Betrokkene ontving een WAO-uitkering, die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na een ziekmelding in 2001 vanwege oogklachten, heeft de verzekeringsarts P. Neuteleers betrokkene onderzocht en zijn belastbaarheid vastgesteld. De arbeidsdeskundige J.M.J. van den Broek selecteerde functies die betrokkene kon vervullen, wat leidde tot een herziening van de WAO-uitkering naar 45 tot 55% per 21 maart 2002. Dit besluit werd later door de bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer en bezwaararbeidsdeskundige C.G. Litjens verder onderzocht, waarbij Litjens nieuwe functies selecteerde en de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vaststelde op 35 tot 45%.

De rechtbank Breda oordeelde dat de verzekeringsartsen geen te geringe medische beperkingen hadden vastgesteld, maar verklaarde het beroep gegrond voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid per 21 maart 2002 en 10 april 2002, terwijl het beroep voor het overige ongegrond werd verklaard. Zowel betrokkene als het bestuursorgaan gingen in hoger beroep. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de functie van magazijn, expeditiemedewerker niet actueel achtte en dat de functie samensteller metaalwaren ook op de relevante data aanwezig was. De Raad bevestigde de medische grondslag van het bestreden besluit en oordeelde dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid op alle drie de data terecht was vastgesteld.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van betrokkene niet kon slagen en bevestigde de beslissing van de rechtbank voor het ongegrond verklaarde beroep, terwijl het voor het overige werd vernietigd. De uiteindelijke beslissing was dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 maart 2002 en 10 april 2002 op 45 tot 55% werd gehandhaafd, en per 1 februari 2003 op 35 tot 45%.

Uitspraak

03/4431 WAO, 03/4545 WAO
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], betrokkene,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het bestuursorgaan.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het bestuursorgaan tevens verstaan het Lisv.
Namens betrokkene heeft mr. A. Staal, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op 6 augustus 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg.nr. 03/269 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het bestuursorgaan heeft eveneens op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Breda.
Het bestuursorgaan heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd laten weten dat de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (LJN AR 4716 e.v.) geen aanleiding geven om een nadere aanvulling en/of motivering op het besluit van 30 december 2002 (het bestreden besluit) in te sturen.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad op 7 september 2005, waar betrokkene, met voorafgaand bericht, niet is verschenen, en waar het bestuursorgaan zich heeft laten vertegenwoordigen door J. Aarts, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Betrokkene is een voormalig grondwerker die in 1996 is uitgevallen vanwege een hernia. Na de doorgemaakte wachttijd van 52 weken heeft het bestuursorgaan hem met ingang van 10 april 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke uitkering laatstelijk is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Naar aanleiding van een ziekmelding per 22 maart 2001 vanwege oogklachten is betrokkene op 16 januari 2002 op het spreekuur gezien door de verzekeringsarts P. Neuteleers. Neuteleers heeft blijkens zijn rapport van diezelfde datum betrokkene onderzocht en de voor hem geldende belastbaarheid vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst. De nadien ontvangen informatie van Prof.dr. J.E.E. Keunen, de behandelend oogarts van betrokkene, heeft Neuteleers geen aanleiding gegeven tot wijziging van zijn conclusies. Arbeidskundig onderzoek is verricht door J.M.J. van den Broek, die blijkens zijn rapport van 1 maart 2002 na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) een aantal functies heeft geselecteerd, die betrokkene met inachtneming van de voor hem geldende belastbaarheid kan verrichten. Het mediaanloon van de drie hoogstverlonende functies, afgezet tegen het maatmaninkomen en rekening houdend met een reductiefactor van 0,87 liet een verlies aan verdiencapaciteit zijn van 50,70%. Van den Broek heeft aangegeven dat deze beoordeling tevens kan gelden als een vijfdejaarsherbeoordeling.
Het bestuursorgaan heeft dienovereenkomstig bij besluit van 14 maart 2002 de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 21 maart 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van eveneens 14 maart 2002 heeft het bestuursorgaan de WAO-uitkering met ingang van 10 april 2002 ongewijzigd voortgezet.
In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer het dossier bestudeerd, inclusief het door betrokkene ingezonden journaal van zijn huisarts, en betrokkene zelf onderzocht. In zijn rapport van 14 juni 2002 heeft hij aangegeven dat er geen argumenten zijn om de belastbaarheid zoals door de primaire verzekeringsarts is vastgesteld te wijzigen. De bezwaararbeidsdeskundige C.G. Litjens heeft in zijn rapport van 19 november 2002 aangegeven dat vrijwel alle functies die in de primaire fase zijn geselecteerd, functies zijn met wisselende diensten, die niet aan betrokkene voorgehouden hadden mogen worden. Na nieuwe raadpleging van het CBBS heeft Litjens functies in vier Sbc-codes geselecteerd, te weten: samensteller metaalwaren (Sbc-code 264140), magazijn, expeditiemedewerker (Sbc-code 111220), lederbewerker (Sbc-code 272070) en inpakker (Sbc-code 111190). De door Litjens gemaakte schatting op basis van de drie eerstgenoemde functies liet een verdienverlies zien van (afgerond) 40%. Naar aanleiding van de door de gemachtigde van betrokkene geuite twijfel of de geselecteerde functies wel op de in geding zijnde data aanwezig waren, heeft Litjens nader onderzoek ingesteld en in zijn rapport van 20 december 2002 uiteengezet dat de functie magazijn, expeditiemedewerker wel voorkwam op beide data in geding, maar in een te geringe omvang. Hij heeft deze functie laten vervallen en daarvoor in de plaats de functie van inpakker (Sbc-code 111190) aan de schatting ten grondslag gelegd, waarmee volgens Litjens betrokkene onveranderd in te delen is in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
Het bestuursorgaan heeft bij besluit van 30 december 2002 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard en de beslissingen van 14 maart 2002 in zoverre herzien dat de mate van arbeidsongeschiktheid zowel per 21 maart 2002 als per 10 april 2002 wordt vastgesteld naar 35 tot 45%, waarbij uit zorgvuldigheidsoverwegingen deze (verlaagde) mate van arbeidsongeschiktheid wordt geëffectueerd per 1 februari 2003.
Volgens de rechtbank kan worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij betrokkene niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De rechtbank heeft tevens aangenomen dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voorzover dat ziet op de datum 1 februari 2003 juist is. De rechtbank heeft verder geconstateerd dat uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 14 november 2002 volgt dat de functies samensteller metaalwaren en magazijn, expeditiemedewerker actualiseringsdata kennen (respectievelijk 19 juni 2002 en 25 juli 2002) die zijn gelegen na de data in geding van 21 maart 2002 en 10 april 2002. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voorzover dat ziet op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 maart 2002 en 10 april 2002 en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft tevens nevendicta met betrekking tot onder meer de proceskosten en het griffierecht gegeven.
Betrokkene is in hoger beroep gekomen, voorzover bij de aangevallen uitspraak zijn beroep ongegrond is verklaard. Hij kan zich niet verenigen met de vaststelling van de rechtbank dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust en dat het bestreden besluit voorzover dat ziet op de datum 1 februari 2003 ook op een juiste arbeidskundige grondslag berust. Het bestuursorgaan heeft hoger beroep ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit voorzover dat ziet op de data 21 maart 2002 en 10 april 2002.
De Raad overweegt als volgt.
Mede naar aanleiding van hetgeen de gemachtigde van het bestuursorgaan ter zitting naar voren heeft gebracht, leest de Raad het bestreden besluit aldus dat met ingang van 21 maart 2002 en per 10 april 2002 de mate van arbeidsongeschiktheid wordt gehandhaafd op 45 tot 55% en dat met ingang van 1 februari 2003 de WAO-uitkering wordt herzien en berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%.
De Raad kan zich verenigen met het door de rechtbank gegeven oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit en stelt vast dat ook in hoger beroep betrokkene geen nadere medische gegevens in geding heeft gebracht.
Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de zaak, is de Raad met het bestuursorgaan van oordeel dat de rechtbank ten onrechte de functie van magazijn, expeditie medewerker in zijn oordeel heeft betrokkene en tevens ten onrechte heeft geconcludeerd dat de functie samensteller metaalwerken niet actueel is op 21 maart 2002 en 10 april 2002.
Zoals uit de hiervoor weergegeven feiten kan worden opgemaakt liggen uiteindelijk aan de schatting(en) ten grondslag de functies: lederbewerker, samensteller metaalwaren en inpakker. Niet in geschil is dat de functie van lederbewerker voldoende actueel is. De functie kent volgens de arbeidsmogelijkhedenlijst namelijk een actualiseringsdatum van 26 februari 2002. De actualiseringsdata van de twee andere functie zijn volgens de arbeidsmogelijkhedenlijst respectievelijk 19 juni 2002 en 31 mei 2002. Van die functies bevinden zich echter ook functiebeschrijvingen in het dossier waaruit blijkt dat de betreffende functies eerder zijn beschreven op respectievelijk 9 november 2000 en 18 november 1999. Vergelijking van deze functiebeschrijvingen met de later opgemaakte beschrijvingen laat zien dat zich, behoudens het salaris en de afname van het aantal arbeidsplaatsen bij de functie van inpakker, geen wijziging in de functies heeft voorgedaan. Uit het voorgaande kan de conclusie worden getrokken dat de betreffende functies ook aanwezig waren op 21 maart 2002 en 10 april 2002.
Het hoger beroep van het bestuursorgaan slaagt.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het bestuursorgaan de schatting heeft voorzien van een deugdelijke toelichting en motivering. De Raad stelt vast dat de bezwaararbeidsdeskundige Litjens met name in zijn rapport van 20 december 2002 uitvoerig heeft gemotiveerd waarom volgens hem de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van betrokkene niet te boven gaan. Daarnaast bevindt zich onder de gedingstukken tevens een verslag van het overleg dat Litjens en Neuteleers hebben gevoerd over de functies, waarbij de overschrijdingen op het aspect kortcyclisch buigen zijn besproken en akkoord bevonden. Aldus is naar het oordeel van de Raad voorafgaand aan het bestreden besluit een deugdelijke toelichting en motivering van de schatting gegeven.
Het uiteindelijke verlies aan verdiencapaciteit is naar het oordeel van de Raad op alle drie de data in geding terecht gesteld op (afgerond) 43%. De vaststelling van een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% per 21 maart 2002 en 10 april 2002 kan dan ook niet te laag worden genoemd, terwijl de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 februari 2003 terecht op 35 tot 45% is bepaald.
Voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het hoger beroep van betrokkene niet kan slagen en dat moet worden beslist zoals is weergegeven onder onderdeel III.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover het beroep ongegrond is verklaard;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor het overige en verklaart het inleidend beroep
inzoverre ongegrond.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E. Meijer.