ECLI:NL:CRVB:2005:AU5944

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4244 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en beëindiging van bijstandsuitkering wegens niet opvolgen uitnodiging voor gesprek

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R. van Asperen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen ongegrond verklaard. Dit besluit hield in dat de bijstandsuitkering van appellant was opgeschort en later beëindigd omdat hij niet was verschenen op een uitnodiging voor een gesprek over zijn arbeidsmogelijkheden. Appellant stelde dat hij de uitnodigingen niet had ontvangen door postbezorgingsproblemen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de verzending van de brieven niet was betwist en dat deze naar het juiste adres waren gestuurd. De Raad oordeelde dat de problemen met de postbezorging voor rekening van appellant kwamen. Bovendien had appellant niet tijdig bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit, waardoor dit besluit onherroepelijk was geworden. De Raad concludeerde dat appellant geen dringende redenen had aangevoerd om van beëindiging van de bijstandsuitkering af te zien. Het hoger beroep van appellant werd derhalve afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/4244 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 2 juli 2004, reg.nr. 03/391 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 september 2005, waar voor appellant is verschenen mr. R. van Asperen, en waar gedaagde zich - met voorafgaand bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving van gedaagde een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw).
Bij brief van 18 september 2002 is appellant vanwege de gemeente Groningen uitgenodigd voor een gesprek op 26 september 2002 over zijn arbeidsmogelijkheden. Bij besluit van 26 september 2002 heeft gedaagde het recht van appellant op bijstand met ingang van 26 september 2002 opgeschort op de grond dat appellant zonder opgaaf van redenen geen gevolg heeft gegeven aan de hiervoor bedoelde uitnodiging. Daarbij is aan appellant de gelegenheid gegeven zijn verzuim te herstellen door alsnog te verschijnen op 2 oktober 2002.
Bij besluit van 16 oktober 2002 heeft gedaagde het recht van appellant op bijstand met ingang van de datum van opschorting beëindigd op de grond dat appellant het verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld.
Appellant heeft in zijn bezwaar tegen dat besluit aangevoerd dat hij de brieven van 18 en 26 september 2002 niet heeft ontvangen vanwege problemen met de bezorging van de post op zijn adres.
Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag van appellant, heeft gedaagde aan appellant met ingang van 4 november 2002 weer bijstand verleend.
Gedaagde heeft het tegen het besluit van 16 oktober 2002 gemaakte bezwaar bij besluit van 1 april 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 april 2003 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant gestelde problemen rond de postbezorging ter plaatse voor rekening van appellant dienen te worden gelaten.
Gedaagde heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Hij beoogt met zijn hoger beroep te bereiken dat hem over de periode van 26 september 2002 tot 4 november 2002 alsnog bijstand wordt verleend.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Allereerst stelt de Raad vast dat appellant de verzending van de brieven van 18 en 26 september 2002 niet heeft bestreden. Niet in geschil is dat deze brieven zijn gericht aan het juiste adres en dat ter plaatse waar appellant woonde de post werd bezorgd. De Raad verenigt zich voorts met de overwegingen die de rechtbank hebben gebracht tot haar oordeel dat de door appellant gestelde (praktische) problemen rond de postbezorging onder de gegeven omstandigheden voor rekening van appellant dienden te worden gelaten. De Raad voegt hier nog aan toe dat appellant in ieder geval in de bezwaarfase betreffende het thans in geding zijnde besluit van gedaagde de beschikking heeft gekregen over het opschortingsbesluit van 26 september 2002. Hij heeft tegen dat besluit evenwel niet alsnog bezwaar gemaakt, waardoor dat besluit onherroepelijk is geworden.
Het besluit van 16 oktober 2002 tot beëindiging van het recht op bijstand is gebaseerd op artikel 69, vierde lid, van de Abw. Volgens vaste rechtspraak staat in het kader van de heroverweging van een dergelijk besluit uitsluitend ter beoordeling of de betrokkene heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde hersteltermijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde informatie te verstrekken of de gevraagde medewerking te verlenen, en of sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 69, vijfde lid, van de Abw, op grond waarvan gedaagde bevoegd zou zijn om van beëindiging af te zien. Vaststaat dat appellant geen gevolg heeft gegeven aan de uitnodiging om op 2 oktober 2002 te verschijnen, zodat hij het in het opschortingsbesluit genoemde verzuim niet heeft hersteld. In hetgeen door appellant is aangevoerd ziet de Raad geen dringende redenen om van beëindiging af te zien.
Het voorgaande brengt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal derhalve worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. C. van Viegen, in tegenwoordigheid van mr. A. H. Polderman-Eelderink, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2005.
(get.) C. van Viegen.
(get.) mr. A. H. Polderman-Eelderink.