ECLI:NL:CRVB:2005:AU6132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/7381 WTS
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijkheidsverklaring hoger beroep wegens niet-tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de opposant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 november 2004. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 april 2005 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de opposant het griffierecht niet tijdig had voldaan. De opposant heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze uitspraak. Het verzet werd behandeld tijdens een zitting op 28 september 2005, maar de opposant was niet verschenen.

De Raad heeft in zijn motivering aangegeven dat volgens artikel 22, tweede lid, onder a, van de Beroepswet (Bw) de indiener van een beroepschrift een griffierecht van € 102,-- verschuldigd is. De opposant was door de griffier op de verschuldigdheid van dit bedrag gewezen via brieven van 17 januari 2005 en 7 februari 2005. In de laatste brief werd de opposant geïnformeerd dat het griffierecht binnen vier weken op de rekening van de Centrale Raad van Beroep moest zijn bijgeschreven, anders zou het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard worden.

Aangezien het griffierecht niet tijdig was voldaan, heeft de Raad op basis van artikel 22, vierde lid, van de Bw het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft het verzet ongegrond verklaard, omdat de opposant niet had aangetoond dat hij niet in staat was het griffierecht te voldoen. De Raad heeft geconcludeerd dat de opposant het risico heeft genomen door niet tijdig contact op te nemen met de Raad na de herinneringsbrieven. De uitspraak van de Raad van 29 april 2005 blijft derhalve in stand.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/7381 WTS
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposant heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s-Gravenhage op 19 november 2004 (reg.nr. AWB 03/190) tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 29 april 2005 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposant het griffierecht niet tijdig heeft voldaan en op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
Tegen deze uitspraak is verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 28 september 2005, waar partijen - opposant met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Ingevolge artikel 22, tweede lid, onder a, van de Beroepswet (Bw), is de indiener van een beroepschrift een griffierecht verschuldigd van € 102,--.
Opposant is op de verschuldigdheid daarvan door de griffier gewezen bij brieven van 17 januari 2005 en 7 februari 2005. Bij laatstgenoemde aangetekend verzonden brief is opposant meegedeeld dat het verschuldigde recht binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie te zijn gestort en dat bij overschrijding van de genoemde termijn ermee rekening moet worden gehouden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het griffierecht is niet op de rekening van de Raad bijgeschreven.
Gelet op het bepaalde in artikel 22, vierde lid, van de Bw wordt, indien het griffierecht niet tijdig is bijgeschreven of gestort, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
In het verzetschrift is door opposant aangevoerd dat hij als armlastige het bedrag van
€ 102,-- onmogelijk ineens kan betalen.
De Raad ziet in het verzetschrift onvoldoende aanleiding het verzet gegrond te verklaren. Indien opposant niet in staat was om het griffierecht van € 102,-- te voldoen, had hij de Raad zulks dienen te berichten. Door niet met de Raad in contact te treden naar aanleiding van ’s Raads brieven van 17 januari 2005 en 7 februari 2005 nam opposant het risico dat hij niet-ontvankelijk zou worden verklaard in zijn hoger beroep.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Bw in samenhang met artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard. Gelet op artikel 8:55, zesde lid, van de Awb blijft de uitspraak van de Raad van 29 april 2005
derhalve in stand.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) A. van Netten.
BKH