ECLI:NL:CRVB:2005:AU7666
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loonbetalingsverplichting bij faillissement en bescherming oudere werknemer
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de overname van de loonbetalingsverplichting van zijn werkgever, die in faillissement verkeert. Appellant, geboren in 1942, was werkzaam als schilder/spuiter en heeft een aanvraag ingediend om de loonbetalingsverplichting van zijn werkgever over te nemen op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het UWV heeft in een eerder besluit de over te nemen betalingsverplichting gemaximeerd op zes weken, wat appellant betwistte. Hij stelde dat de opzegtermijn, zoals voorgeschreven in de Faillissementswet (Fw) en de Wet Flexibiliteit en Zekerheid, niet correct was toegepast.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het UWV ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat bij de uitleg van artikel 64 van de WW, dat verwijst naar artikel 40 van de Fw, ook rekening moet worden gehouden met het overgangsregime van de Flexwet. De Raad heeft vastgesteld dat het UWV ten onrechte de over te nemen betalingsverplichting heeft gemaximeerd op zes weken, en dat de bescherming van oudere werknemers in faillissementssituaties niet correct is toegepast.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. Tevens is het UWV veroordeeld in de kosten van appellant, die zijn begroot op € 966,-- voor rechtsbijstand, en moet het UWV het door appellant betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan op 16 november 2005 door mr. T. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van griffier L. Karssenberg.