ECLI:NL:CRVB:2005:AU8110

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5602 NIOAW + 04/3577 NIOAW + 05/3504 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om wraking van mr. C. van Viegen in hoger beroep

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zutphen. Verzoeker heeft op 22 november 2005 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. C. van Viegen, de voorzitter van de behandelende kamer. Dit verzoek is gedaan op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. Tijdens de zitting op 5 december 2005 zijn zowel verzoeker als mr. Van Viegen niet verschenen.

De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn motivering gesteld dat een wrakingsverzoek moet zijn gebaseerd op feiten die specifiek betrekking hebben op de persoon van de rechter die de zaak behandelt. De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van verzoeker niet gericht waren op mr. Van Viegen persoonlijk, maar eerder op de rechterlijke macht in het algemeen. Dit is in strijd met de vereisten van artikel 8:15 Awb, dat vereist dat de wrakingsgrond specifiek betrekking heeft op de betrokken rechter.

De Raad concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat de onpartijdigheid van mr. Van Viegen in het geding is. Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om wraking afgewezen. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de Raad, en is openbaar uitgesproken op 5 december 2005.

Uitspraak

03/5602 NIOAW + 04/3577 NIOAW + 05/3504 NABW
B E S L I S S I N G
op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan door:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 2 oktober 2003, reg.nr. 03/198 NABW en 18 april 2005, reg.nr. 02/441 NABW.
Bij op 22 november 2005 bij de Raad ingekomen brieven van 16 november 2005, 17 november 2005 en 18 november 2005 heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. C. van Viegen, voorzitter van de behandelende kamer.
Verzoeker en mr. Van Viegen zijn ingevolge artikel 8:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad van 5 december 2005. Verzoeker en mr. Van Viegen zijn niet ter zitting verschenen.
II. MOTIVERING
In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van de rechterlijke partijdigheid.
De Raad stelt voorop dat een wrakingsgrond gelegen dient te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt; het wrakingsverzoek dient het betrokken lid of de betrokken leden van het rechterlijk college te betreffen, niet het rechterlijk college als zodanig.
De Raad is van oordeel dat in hetgeen door verzoeker is aangevoerd ten aanzien van mr. Van Viegen niet gebleken is van enig feit of van enige omstandigheid waaruit de gevolgtrekking gemaakt zou behoren te worden dat de behandeling van de zaken van verzoeker door hem niet kan plaatsvinden zonder dat daarbij gesproken zou kunnen worden van inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid of van de aanwezigheid van schijn van rechterlijke partijdigheid in de hierboven door de Raad aangegeven zin.
Voorts is de Raad van oordeel dat hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd niet gericht is tegen de persoon van de rechter die zijn zaken behandelt, doch tegen de rechterlijke macht in het algemeen en in het bijzonder tegen de Raad als zodanig. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in een uitspraak in een eerder door verzoeker ingestelde wrakingszaak (LJN AS8815), waarnaar hij kortheidshalve verwijst, is een verzoek om wraking van een rechterlijk college als zodanig geen wrakingsverzoek waarop artikel 8:15 van de Awb ziet.
De Raad beslist derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om wraking af.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) P.E. Broekman.