ECLI:NL:CRVB:2005:AU8924
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid na liesbreukoperatie
In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellant door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellant had zich ziek gemeld na een liesbreukoperatie en verzocht om uitbetaling van ziekengeld over de periode van 29 mei 1997 tot en met 31 juli 1997. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 2 november 2005 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de gedaagde partij niet aanwezig was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten vastgesteld zoals deze ook door de rechtbank waren aangenomen. Appellant voerde aan dat hij in de relevante periode wel degelijk medische hulp had gezocht, maar de Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat appellant arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat de medische stukken niet aantonen dat de liesklachten van appellant hem in de genoemde periode ongeschikt maakten voor arbeid. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat appellant geen recht had op ziekengeld, omdat hij niet had aangetoond dat hij in de periode van 29 mei 1997 tot en met 31 juli 1997 niet in staat was om te werken.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt in dat de weigering van het ziekengeld op goede gronden is gebaseerd. De Raad achtte geen termen aanwezig om de kosten van het geding te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Bruning, met mr. A. van Netten als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 december 2005.