[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. J.W.H.M. Koers, advocaat te Doesburg, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Arnhem op 18 juni 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg.nr. AWB 02/781 WAZ), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft B.J. van Eyk, psychiater te Oosterhout (N-Br.), appellant onderzocht en van zijn bevindingen verslag gedaan in een op 21 september 2005 gedateerd rapport.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 november 2005, waar appellant, met voorafgaand bericht, niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. J.A.M. Anedda, werkzaam bij het Uwv.
Appellant, geboren [in] 1939, is een voormalig zelfstandig discotheekhouder, die vanwege psychische klachten met ingang van 11 oktober 1989 een uitkering ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) ontving, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is met ingang van 1 januari 1998 omgezet in een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
Naar aanleiding van een onderzoek door de opsporingsdienst van gedaagde, waaruit naar voren zou zijn gekomen dat appellant werkzaamheden verricht als mede-eigenaar van een hotel in Turkije, heeft medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden, waarna gedaagde bij besluit van 15 december 1999 de AAW-uitkering met ingang van
1 april 1993 heeft ingetrokken. Het bezwaar tegen dat besluit heeft gedaagde gegrond verklaard, omdat onvoldoende aannemelijk kon worden gemaakt dat appellant vanaf 1 april 1993 inkomsten uit arbeid zou hebben genoten.
Vervolgens heeft een reguliere herbeoordeling plaatsgevonden. In dat kader is appellant op 16 november 2000 onderzocht door de verzekeringsarts A. van Diermen, die in zijn rapport van diezelfde datum heeft geconcludeerd dat het eerder in bezwaar op 25 mei 2000 opgestelde belastbaarheidsprofiel onverminderd van toepassing is. Blijkens dat belastbaarheidsprofiel en het daarbij behorende rapport van bezwaarverzekeringsarts S. Gommers van diezelfde datum acht Gommers appellant in fysiek opzicht belastbaar conform leeftijd, habitus en geslacht en slechts beperkt belastbaar voor werken onder tijdsdruk. De arbeidsdeskundige A.F.J.M. Philippart heeft vervolgens, toepassing gevend aan het arbeidsongeschiktheidscriterium zoals dat gold tussen 1 januari 1987 en 1 augustus 1993, vijf functies geselecteerd. Het mediane loon, afgezet tegen het maatmaninkomen liet vervolgens geen verlies aan verdiencapaciteit zien. Dienovereenkomstig heeft gedaagde bij besluit van 28 mei 2001 de WAZ-uitkering van appellant met ingang van 16 juli 2001 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 25% bedraagt.
In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts J.P.M. Joosten, onder meer na het inwinnen van nadere informatie bij de huisarts en de behandelend psychiater van appellant, de primaire medische beoordeling onderschreven. Gedaagde heeft het bezwaar van appellant tegen de beslissing van 28 mei 2001 bij besluit van 28 maart 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen.
“In de aanwezige medische gedingstukken, die voldoende worden geacht om tot een oordeel te geraken, heeft de rechtbank onvoldoende argumenten gevonden om te twijfelen aan de voormelde conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts. Zijdens eiser zijn ter onderbouwing van zijn andersluidende visie geen medische stukken overgelegd. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit is uitgegaan van een juiste opvatting over eiser gezondheidstoestand.
Voorts is gesteld noch gebleken dat verweerders besluit voor wat betreft de arbeidskundige kant onjuist moet worden geacht. Eiser moet met de vastgestelde medische beperkingen in staat worden geacht de geduide passende werkzaamheden (waarbij het criterium 1987-1993 is gehanteerd) te verrichten en het daarbij behorende inkomen te verdienen.
De rechtbank heeft hierbij in het midden gelaten of verweerder, gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 november 2001, 99/5749 WAOCON, RSV 2002/37, de functie bezorger leesportefeuille en monteur aan de schatting ten grondslag had mogen leggen. Beide functies kennen een actualiseringsdatum die meer dan anderhalf jaar is gelegen vóór de hier in geding zijnde datum. Er blijven echter ook indien deze functies niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd voldoende functies over om deze schatting op te baseren. Tevens blijkt uit het arbeidskundig onderzoek dat eiser ook met de dan nog overblijvende functies een zodanig inkomen kan verdienen dat hij voor minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ moet worden beschouwd.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen verweerders besluit geen doel treffen, zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.”
In hoger beroep heeft appellant zijn eerder in bezwaar en beroep ingenomen standpunt herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
De Raad overweegt als volgt.
De door de huisarts verstrekte informatie aan de bezwaarverzekeringsarts Joosten was voor de Raad reden voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Om die reden heeft de Raad aanleiding gezien appellant in opdracht van de Raad te laten onderzoeken door een psychiater. Deze psychiater, Van Eyk, voornoemd, heeft in zijn rapport van 21 september 2005 aangegeven dat er ten tijde van zijn onderzoek geen sprake is van een ziekte of gebrek in psychiatrische zin. Wel is er sprake van een neurotisch depressief beeld of aanpassings-/verwerkingsproblematiek met angst- en paniekaanvallen, depressief gekleurd. Van Eyk acht het beeld dat hij van appellant heeft op de datum in geding (16 juli 2001), uitgaande van de stukken, zijn eigen onderzoek en teruginterpreterend naar die tijd, vergelijkbaar met het beeld ten tijde van zijn onderzoek. Er zijn volgens Van Eyk geen vitale kenmerken en er is geen vitale depressie. Van Eyk kan zich verenigen met het opgestelde belastbaarheidsprofiel en ziet vanuit psychiatrisch oogpunt geen contra-indicatie tot het verrichten van de geselecteerde functies.
In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. De Raad is van oordeel dat het door de deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is. Bovendien heeft appellant in hoger beroep geen medische informatie naar voren gebracht die een ander licht werpt op appellants medische situatie.
Voorgaande overwegingen leiden de Raad tot de conclusie dat thans geen twijfel meer bestaat aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit verwijst de Raad naar de overwegingen van de rechtbank, die de Raad volledig kan onderschrijven.
Het hoger beroep slaagt niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2005.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.