ECLI:NL:CRVB:2006:AV0742

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6711 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van herzieningsverzoek in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2006 uitspraak gedaan in het verzet van een opposant tegen een eerdere beslissing. De opposant had verzocht om herziening van een uitspraak van 10 juni 2005, waarin zijn verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 29 juni 2004 niet-ontvankelijk was verklaard. Dit gebeurde omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Tijdens de zitting op 9 december 2005 zijn beide partijen niet verschenen, wat de behandeling van het verzet bemoeilijkte.

De Raad heeft in het verzetschrift van de opposant geen verontschuldigingen voor de te late betaling kunnen vinden. De opposant gaf aan bereid te zijn het griffierecht opnieuw te betalen, maar de Raad oordeelde dat deze bereidheid geen invloed had op de eerdere uitspraak. De Raad concludeerde dat het verzet ongegrond was, omdat er geen nieuwe argumenten waren die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad heeft daarbij artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht toegepast en geen termen gezien om artikel 8:75 van de Awb toe te passen.

De uitspraak werd gedaan door mr. J. Janssen als voorzitter, met mr. G.J.H. Doornewaard en mr. J. Brand als leden, en mr. J.E. Meijer als griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 januari 2006.

Uitspraak

04/6711 WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats] (Marokko), opposant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
De Raad heeft bij uitspraak van 10 juni 2005 het door opposant ingediende verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 29 juni 2004, kenmerk 02/4711 WAO, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.
Tegen die uitspraak heeft opposant een verzetschrift ingediend, gedateerd
11 juli 2005.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 9 december 2005, waar beide partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Ten gevolge van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of het verzoek om herziening bij zijn uitspraak van 10 juni 2005 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
In het verzetschrift heeft opposant de Raad verzocht om zijn zaak opnieuw te bekijken en heeft opposant aangegeven dat hij bereid is het griffierecht nogmaals te betalen.
De Raad stelt vast dat opposant in zijn verzetschrift niets heeft aangevoerd dat kan dienen als verontschuldiging voor de te late betaling. De Raad weegt daarbij mee dat de bereidheid van opposant om het griffierecht nogmaals te betalen geen afbreuk doet aan de uitspraak waarvan verzet.
Het verzet moet derhalve ongegrond worden verklaard.
Met toepassing van artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt daarom beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.
Gw