ECLI:NL:CRVB:2006:AV3949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3219 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor functies ondanks beperkte beheersing van de Nederlandse taal in het kader van WAO-schatting

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2006, gaat het om een hoger beroep van een appellant die een WAO-uitkering heeft aangevraagd. De appellant, die als inpakker van textiel werkte, was van mening dat zijn medische beperkingen onvoldoende waren onderkend en dat hij niet voldeed aan de functie-eisen van de door gedaagde voorgestelde functies, omdat hij de Nederlandse taal niet goed beheerst. De rechtbank Haarlem had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant, ondanks zijn beperkte taalvaardigheid, in staat werd geacht om de functies van assemblage-medewerker, medewerker schoonmaakdienst en stikker te vervullen. De Raad baseerde zijn oordeel op de overwegingen van de rechtbank en de medische rapportages die geen aanleiding gaven om het eerdere oordeel te herzien. De Raad concludeerde dat de gestelde geringe kennis van de Nederlandse taal niet in de weg staat aan het vervullen van de geduide functies, gezien de appellant al lange tijd in Nederland woonde en enige Nederlandse les had gevolgd. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de geschiktheid voor functies in het kader van de WAO-schatting, waarbij ook de taalvaardigheid van de appellant in overweging werd genomen. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing gezamenlijk namen.

Uitspraak

03/3219 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Aan appellant is bij besluit van 16 juli 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij besluit van 9 juli 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 juli 2001 gegrond verklaard, in die zin dat hem ingaande 12 juni 2001 een uitkering wordt toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55 %.
Bij uitspraak gedateerd 20 mei 2003, kenmerk Awb 02-1155 WAO, heeft de rechtbank Haarlem het beroep van appellant tegen het besluit van 9 juli 2002 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 20 januari 2006. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.J. ten Seldam, advocaat te Haarlem. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
II. MOTIVERING
Appellant was werkzaam als inpakker van textiel bij [naam werkgever]. Aan hem is bij het bestreden besluit een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant wordt niet langer geschikt geacht zijn eigen werkzaamheden te verrichten, maar is volgens gedaagde wel in staat in ieder geval de functies assemblage-medewerker, medewerker schoonmaakdienst en stikker te verrichten.
De rechtbank Haarlem heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant kan zich hier niet mee verenigen. Hij heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische beperkingen onvoldoende onderkend zijn en dat hij niet voldoet aan de functie-eisen; hij kan geen Nederlands verstaan, spreken, lezen en schrijven.
Met betrekking tot appellants stelling dat zijn medische beperkingen onderschat zijn, sluit de Raad zich aan bij de overwegingen van de rechtbank onder de punten 2.5 tot en met 2.7 van de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ter onderbouwing van zijn stelling overgelegd. Ook anderszins ziet de Raad geen reden het medische oordeel voor onjuist te houden.
Met deze medische beperkingen moet appellant in staat worden geacht de drie hiervoor genoemde functies te verrichten. Evenals de rechtbank kan de Raad zich vinden in de toelichting van gedaagdes verzekeringsarts van 28 november 2001 in reactie op de bij raadpleging van het functie-informatie-systeem tevoorschijn gekomen asterisken ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid.
Ten slotte is de Raad van oordeel dat de gestelde geringe kennis van appellant van de Nederlandse taal aan het vervullen van de geduide functies niet in de weg staat. Appellant heeft in Turkije de basisschool afgerond, hij is in 1978 op 18-jarige leeftijd naar Nederland gekomen en woonde op de datum in geding al 23 jaar in Nederland. Hij heeft 16,5 jaar bij één bedrijf gewerkt en werkt vanaf 1994 bij [naam werkgever]. Voorts heeft hij vier jaar Nederlandse les gevolgd. Gelet hierop mag van appellant worden verwacht dat hij op basisniveau in het Nederlands kan communiceren. Daarbij komt dat de eisen die in de geduide, productiematige functies aan de taalvaardigheid van appellant worden gesteld minimaal zijn. De Raad acht de toelichting ter zake in de arbeidskundige rapportage van 1 oktober 2002 voldoende.
Dat appellant, zoals ter zitting nog is aangevoerd, in zijn werk bij [naam werkgever] in een isolement verkeert door zijn geringe beheersing van de Nederlandse taal leidt niet tot een ander oordeel.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Aangezien voorts geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van mr. N.E. Nijdam als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) N.E. Nijdam.