ECLI:NL:CRVB:2006:AV4219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5896 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellant had zijn werkzaamheden als omzetter in een steenfabriek gestaakt vanwege gezondheidsproblemen, waaronder schildklierproblemen. De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in een eerder besluit appellant een uitkering toegekend, maar deze herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant was het niet eens met deze herziening en stelde dat zijn medische beperkingen niet correct waren ingeschat.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de medische beperkingen van appellant zorgvuldig waren vastgesteld. De Raad oordeelde dat de bezwaararbeidsdeskundige niet verplicht was om appellant te horen en dat de besluitvorming niet onzorgvuldig was. De Raad bevestigde dat appellant in staat was om de hem voorgehouden functies te vervullen, ondanks zijn klachten. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen.

De Raad concludeerde dat er voldoende arbeidsmogelijkheden waren voor appellant, met een verlies aan verdiencapaciteit van 28,4%. De mate van arbeidsongeschiktheid werd terecht vastgesteld op 25 tot 35%. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische beperkingen en de rol van deskundigen in het proces.

Uitspraak

03/5896 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, gedateerd 21 oktober 2003, kenmerk 02/1051 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft gedaagde middels een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige d.d. 7 november 2005 de geduide functies nader toegelicht en het maatmanloon geïndexeerd.
Bij brief van 21 november 2005 heeft gedaagde nog nadere stukken overgelegd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 31 januari 2006.
Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. L. van Etten, advocaat te Arnhem. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Appellant was werkzaam als omzetter in een steenfabriek. Op 16 oktober 1996 heeft hij deze werkzaamheden gestaakt wegens onder meer schildklierproblemen.
Bij besluit van 31 oktober 1997 heeft gedaagde appellant in aansluiting op het volmaken van de wachttijd, met ingang van
15 oktober 1997, uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Het door appellant tegen deze beslissing gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 januari 1999 deels gegrond en deels ongegrond verklaard en wel in die zin dat appellant met ingang van 15 oktober 1997 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd geacht en met ingang van 21 december 1997 voor 25 tot 35%.
Bij uitspraak gedateerd 4 oktober 1999, reg.nr. 99/383 AAWAO, heeft de rechtbank Arnhem het door appellant tegen het besluit van 27 januari 1999 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Raad heeft bij uitspraak van 20 november 2001, kenmerk 99/5672 AAW/WAO, de uitspraak van de rechtbank Arnhem vernietigd, het beroep tegen het besluit van 27 januari 1999 alsnog gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat appellants uitkeringen ingevolge de AAW en de WAO met ingang van 21 december 1997 worden herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij beslissing op bezwaar van 9 april 2002 (hierna: bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 oktober 1997 opnieuw gegrond verklaard, hem met ingang van 15 oktober 1997 een uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, en deze uitkering met ingang van 21 december 1997 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij de in rubriek I vermelde uitspraak heeft de rechtbank Arnhem het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat door de uitspraak van deze Raad de juistheid van gedaagdes oordeel omtrent de medische beperkingen rechtens is komen vast te staan; met genoemde beperkingen moet appellant de geduide functies kunnen verrichten.
Appellant kan zich met die uitspraak niet verenigen en heeft daartegen aangevoerd dat de Raad niet heeft geoordeeld over de beperkingen, dat hij veel medische klachten heeft en nog steeds onder specialistische behandeling staat. Voorts heeft hij aangegeven dat de bezwaararbeidsdeskundige nooit met hem gesproken heeft en dat hij de geduide functies niet kan verrichten; bij de functie van inpakker moet hij te lang zitten en bij de functie van samensteller komen te veel stuivende bewerkingen voor.
De Raad overweegt als volgt.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat hij in zijn uitspraak van 20 november 2001 geen oordeel heeft gegeven over de medische beperkingen van appellant. De Raad heeft immers slechts vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts het belastbaarheidspatroon fors heeft aangescherpt en dat dit aangescherpte belastbaarheidspatroon en de geduide functies vervolgens ten onrechte niet zijn voorgelegd aan de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad zal thans derhalve eerst de vraag beantwoorden of gedaagde de medische beperkingen van appellant juist heeft ingeschat. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De verzekeringsarts W. Eikendal heeft appellant op 30 september 1997 onderzocht en informatie ingewonnen bij de longarts, P.J. de Bruijn, bij de internist, J.G.A. Huisman, en uitvoerig overleg gehad met de bedrijfsarts, C. Kooy. Appellant kan volgens deze verzekeringsarts, rekening houdend met de beperkingen zoals weergegeven in het belast- baarheidspatroon, hele dagen werken.
Tijdens de heroverweging in bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts informatie ingewonnen bij de oogarts,
D. Cohen Tervaert. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat ook beperkingen moeten worden aangenomen in verband met de kwetsbaarheid van de ogen: de werkzaamheden moeten plaatsvinden in een goed geventileerde ruimte, die netjes en schoon moet zijn, en er mogen onder meer geen mechanische bewerkingen, verbrandingen en verstuivingen plaats vinden.
Naar aanleiding van nadere informatie van de oogarts d.d. 15 juni 2000 en de internist, J.J. Mol, van 22 juni 2000 heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat deze gegevens geen invloed hebben op de reeds vastgestelde beperkingen ten aanzien van de datum in geding. De geconstateerde diabetes mellitus dateert van februari 2000 en de informatie van de oogarts komt globaal overeen met diens eerdere informatie.
Naar het oordeel van de Raad heeft gedaagde aldus de beperkingen van appellant op zorgvuldige wijze en met juistheid vastgesteld. Appellant is onderzocht door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts heeft appellant tijdens de hoorzitting naar zijn klachten gevraagd. Er is uitgebreide informatie opgevraagd bij de behandelende specialisten en met deze informatie is bij het opstellen van het belastbaarheidspatroon rekening gehouden. Uit de informatie van de behandelende artsen van appellant blijkt niet van meer of andere beperkingen voor het verrichten van arbeid. Noch in beroep noch in hoger beroep heeft appellant medische informatie overgelegd, die aan de juistheid van het in de bezwaarprocedure aangescherpte belastbaarheidspatroon doet twijfelen.
Dat appellant nog klachten heeft en onder behandeling is, maakt dat niet anders.
Ten aanzien van de vraag of appellant met genoemde beperkingen in staat is te achten de hem voorgehouden functies te vervullen overweegt de Raad het volgende.
De arbeidsdeskundige S. Breunissen heeft blijkens zijn rapport van 21 oktober 197 (lees: 1997) op 17 oktober 1997 met appellant in het bijzijn van een tolk gesproken over de uitkomst van het arbeidskundig onderzoek. Zij komt tot de conclusie dat appellant zijn eigen werk niet langer kan verrichten, maar wel andere functies, zoals samensteller hang- en sluitwerk, modinette, inpakker, steksteker, assemblagemedewerker en produktiemedewerker snacks. Het verlies aan verdiencapaciteit is dan ruim 27%. Een en ander heeft Breunisse ook in haar brief van 21 oktober 1997 aan appellant meegedeeld.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige op 1 februari 2002 gerapporteerd. Hij heeft met het door de bezwaarverzekeringsarts aangescherpte belastbaarheidspatroon de passendheid van de functies opnieuw beoordeeld ten aanzien van de aspecten concentraties stof, rook, gas en/of damp, relatieve vochtigheid en eisen aan de zintuigen en geconcludeerd dat alle functies passend zijn. In beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige nogmaals de geduide functies beoordeeld. Hij heeft een toelichting gegeven met betrekking tot het begrip mechanische bewerkingen en geconcludeerd dat alle functies passend zijn, maar dat de functie assemblagemedewerker voor de schatting niet zal worden gebruikt. Desgevraagd heeft de bezwaararbeidsdeskundige bij rapportage van 7 november 2005 aangegeven dat de functie assemblagemedewerker vanwege de incidenteel optredende, zeer geringe dampen bij klein soldeerwerk aan hoorapparaten toch geschikt is en dat alle functies op 1 februari 2002 zijn beoordeeld op overschrijdingen van de belastbaarheid. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige aangegeven dat het maatmanloon ten onrechte niet geïndexeerd was; het geïndexeerde maatmanloon bedraagt per 21 december 1997 f 3.999,98.
De Raad is van oordeel dat de functie assemblagemedewerker niet voor de schatting gebruikt kan worden, nu de bezwaarverzekeringsarts deze functie blijkens zijn rapportage van 11 november 1998 niet geschikt acht vanwege de hogere dan toegelaten concentraties stof, rook, gas en/of damp en de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 1 februari 2002 heeft aangegeven dat deze functie niet voor de schatting wordt gebruikt.
Bovendien moet in deze functie gedurende vrijwel de hele werkdag 2 uur aaneengesloten gezeten worden met de aantekening “Zeer stil zitten, precisie werk”, terwijl het zitten bij appellant beperkt is tot 2 uur aaneengesloten mits dit kan worden afgewisseld met staan en lopen. Nu deze afwisseling noch uit de functiebelasting en -beschrijving blijkt en evenmin door de arbeidsdeskundige of de bezwaararbeidsdeskundige is toegelicht, kan deze functie ook om deze reden niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd.
De Raad signaleert ook bij de functies produktiemedewerker snacks en inpakker een belasting van zitten gedurende de gehele werkdag 2 uur aaneengesloten. Aangezien ook bij deze functies niet blijkt dat het zitten kan worden afgewisseld met staan en lopen, kunnen ook deze functies niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd.
De Raad concludeert dat de functies modinette/stikster, samensteller hang- en sluitwerk en steksteker resteren. De functie samensteller kent geen overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant. De functie modinette kent een overschrijding op het belastingpunt gebogen werken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 12 juli 2002 aangegeven dat gelet op het postuur van appellant en de zeer geringe mate van gebogen werken deze functie voor appellant geschikt is. De Raad sluit zich hierbij aan. De functie steksteker kent overschrijdingen van de belastbaarheid op de belastingpunten reiken en tillen. Te dien aanzien verwijst de Raad naar de rapportage van verzekeringsarts Eikendal van 22 mei 2000. Daarin geeft deze arts aan dat de beperkingen in het belastbaarheidspatroon zwaarder zijn aangezet dan objectief gezien nodig is; appellant kan meer reiken dan in het belastbaarheidspatroon is opgenomen, nu het meerdere reiken maar 50 cm is en energetisch nauwelijks belastend. Voorts geeft de verzekeringsarts aan dat hij al op het belastbaarheidspatroon heeft aangegeven dat het tillen meer mag zijn en dat de overschrijding aanvaardbaar is. De Raad ziet geen aanleiding deze toelichting voor onjuist te houden. De Raad is verder gelet op de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van
1 februari 2002 en van 12 juli 2002 van oordeel dat appellant in deze functies niet wordt blootgesteld aan (te) hoge concentraties stof, rook, gas of damp of te hoge of lage relatieve luchtvochtigheid.
De Raad concludeert dan ook dat appellant in staat moet worden geacht deze functies te verrichten.
Nu deze drie arbeidsmogelijkheden elk ieder minstens 7 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen en gezamenlijk minstens 30, is sprake van voldoende arbeidsmogelijkheden. Vergelijking van het maandloon van de mediane functie, zijnde de stikker,
(f 2.862,=) met het geïndexeerde maatmanloon van f 3.999,98 leidt tot een verlies aan verdiencapaciteit van 28,4%. Appellants mate van arbeidsongeschiktheid is derhalve terecht vastgesteld op 25 tot 35%.
Ten aanzien van appellants grief dat hij niet met de bezwaararbeidsdeskundige gesproken heeft overweegt de Raad dat de bezwaararbeidsdeskundige niet verplicht is appellant op te roepen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportages de aan appellant door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies toegelicht en appellant heeft van die rapportages kennis kunnen nemen en daar in beroep en in hoger beroep op kunnen reageren. Aldus kan niet worden gezegd dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Aangezien voorts geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van T.S.G. Staal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.S.G. Staal.