ECLI:NL:CRVB:2006:AV9451
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- C.P.J. Goorden
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Verrekening van schuld aan werkgever met WW-uitkering na faillissement
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ongegrond werd verklaard. Appellant had een WW-uitkering aangevraagd na het faillissement van zijn werkgever, Martir & Partners Project Services B.V. Het UWV had besloten om een schuld van appellant aan zijn voormalige werkgever, ter hoogte van € 1.890,75, in mindering te brengen op de uitkering. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat hij voldoende had geprotesteerd tegen de inhoudingen op zijn salaris, die waren doorgevoerd in verband met een juridische procedure tegen zijn werkgever.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de schuld van appellant aan zijn werkgever vaststond. De Raad stelde vast dat appellant de inhoudingen op zijn salaris niet had betwist en dat de werkgever bevoegd was om deze inhoudingen te verrichten. De Raad bevestigde dat het UWV de schuld van appellant terecht had verrekend met de WW-uitkering. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof en dat er geen aanleiding was om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van het UWV om bij de beoordeling van een vordering op grond van de Werkloosheidswet dezelfde verweren te voeren als de werkgever, en bevestigt de rechtsgeldigheid van de inhoudingen op het salaris van appellant in het kader van de WW-uitkering.