ECLI:NL:CRVB:2006:AW4590
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Herziening van Wajong-uitkering en terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 februari 2004, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant ontving een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft een terugvordering ingesteld voor onterecht betaalde uitkeringen over bepaalde perioden. Appellant heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen eerdere besluiten van het Uwv, waardoor deze in rechte vaststaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht tot terugvordering is overgegaan, omdat appellant ten onrechte uitkering heeft ontvangen. Appellant heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat hij geen relevante inkomsten heeft gehad en dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad overweegt dat appellant in hoger beroep niet met nieuwe gezichtspunten is gekomen en dat zijn verzoek om af te zien van terugvordering te laat is ingediend. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, en is openbaar uitgesproken op 7 april 2006.