ECLI:NL:CRVB:2006:AW4594
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid van appellant met HIV-infectie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die in 1999 wegens een acute HIV-infectie uitviel voor zijn werk als medewerker glaslaboratorium. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een WAO-uitkering toe, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, omdat er geen aanknopingspunten waren om de medische grondslag van het besluit te betwisten. Appellant stelde dat zijn gezondheidstoestand, waaronder stress, vermoeidheid en depressieve klachten, niet goed was beoordeeld en dat het medische onderzoek ontoereikend was.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. Appellant was niet aanwezig op de zitting, maar het Uwv was vertegenwoordigd. De Raad overwoog dat de bezwaarverzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden dat appellant, met inachtneming van zijn beperkingen, in staat was om gedurende vier uur per dag arbeid te verrichten. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de belastbaarheid van appellant en dat de arbeidskundige grondslag van de schatting juist was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter. De Raad concludeerde dat de door appellant ingebrachte medische gegevens niet tot een andere visie op zijn belastbaarheid konden leiden. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de herziening van de WAO-uitkering van appellant naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.