ECLI:NL:CRVB:2006:AW7289
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-schatting door het Uwv
In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2006, werd het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam behandeld. Appellant, die zich op 12 september 1984 ziek had gemeld, was in geschil over de mate van arbeidsongeschiktheid die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant met de vastgestelde beperkingen in staat was om passende arbeid te verrichten, en had de beslissing van het Uwv om appellant een WAO-uitkering toe te kennen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, bevestigd.
De Raad overwoog dat het Uwv niet verplicht was om het oordeel van de Portugese controlearts te volgen, die had gesteld dat appellant volledig arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat het Uwv, op basis van de medische gegevens uit Portugal, de belastbaarheid van appellant niet onjuist had vastgesteld. De Raad bevestigde dat de rechtbank geen aanleiding had gezien om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit en dat de arbeidskundige grondslag eveneens in stand kon blijven.
Appellant voerde aan dat de lange duur van de besluitvorming en het ontbreken van een persoonlijk gesprek met een arbeidsdeskundige tot een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering moesten leiden. De Raad merkte op dat de lange duur van de besluitvorming op zich geen reden was om een hogere uitkering toe te kennen en dat het Uwv niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld door geen persoonlijk gesprek te vereisen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.