ECLI:NL:CRVB:2006:AX8446
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de opheffing van de ontheffing arbeidsverplichting in het kader van de Algemene bijstandswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de opheffing van de ontheffing van de arbeidsverplichting van appellante, die sinds 15 januari 2000 een uitkering ontvangt op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk, heeft op 4 december 2002 de ontheffing opgeheven, waarbij appellante werd geacht vrijwilligerswerk te verrichten. Dit besluit werd later door gedaagde in stand gehouden, ondanks het bezwaar van appellante, die stelde dat zij medisch niet in staat was om enige arbeid te verrichten.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van gedaagde ongegrond verklaard, met de overweging dat gedaagde voldoende rekening had gehouden met de medische beperkingen van appellante. De rechtbank oordeelde dat appellante haar stelling dat zij meer medische beperkingen had dan door gedaagde aangenomen, niet had onderbouwd met objectieve medische gegevens. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad vond geen toereikende aanknopingspunten om het oordeel van de rechtbank te weerleggen.
De Raad concludeerde dat appellante niet in staat was om haar standpunt met objectieve medische gegevens te onderbouwen en dat de door gedaagde ingewonnen medische adviezen deugdelijk waren. De Raad merkte op dat appellante de aanbevolen behandeling voor haar stemmingsproblematiek nog niet had ondergaan. Gezien deze overwegingen bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak en zag hij geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.