ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0881
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th. van Sloten
- R.H.M. Roelofs
- J.N.A. Bootsma
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag alleenstaande op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 9 mei 2005 geoordeeld dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag van betrokkene, die als alleenstaande bijstand had aangevraagd, onterecht was. De gemeente had de aanvraag afgewezen op basis van de veronderstelling dat betrokkene samenwoonde met D. [v.d. V.], waardoor er sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding volgens artikel 3 van de Wet werk en bijstand (WWB).
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. Betrokkene had op 9 januari 2004 een aanvraag om bijstand ingediend, die op 25 maart 2004 door de gemeente was afgewezen. De gemeente stelde dat betrokkene en [V.d. V.] een gezamenlijke huishouding voerden, wat werd onderbouwd door het feit dat zij op hetzelfde adres woonden, een gezamenlijk huurcontract hadden en kosten deelden. De rechtbank had de afwijzing van de bijstandsaanvraag vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot een andere conclusie.
De Raad oordeelde dat er inderdaad sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat beide personen hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden en er voldoende aanwijzingen waren voor wederzijdse zorg. De Raad benadrukte dat de financiële verstrengeling tussen betrokkene en [V.d. V.] verder ging dan alleen het delen van woonlasten. De Raad concludeerde dat de gemeente op goede gronden had gesteld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, en dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard.