ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0913
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- M.H.A. Jenniskens
- Rechtspraak.nl
Toegenomen arbeidsongeschiktheid in kader WAZ en de deugdelijke motivering van besluiten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, een zelfstandig tuinder, had in 1989 zijn werkzaamheden gestaakt vanwege arbeidsongeschiktheid. Na een wachttijd van 52 weken ontving hij een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, die later werd herzien naar de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellant verzocht in 2002 om een herkeuring, maar het Uwv weigerde de uitkering te herzien, wat leidde tot de rechtszaak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaarschrift van appellant tijdig was ingediend. De Raad onderzocht of de toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellant binnen de wettelijke termijn van vijf jaar na de toekenning of herziening van de uitkering was ingetreden, zoals bepaald in artikel 16 van de WAZ. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een toename van arbeidsongeschiktheid binnen deze termijn, omdat de laatste vaststelling van de uitkering dateerde van 9 september 1990, en de klachten van appellant pas op 8 mei 2000 waren verergerd.
De Raad merkte op dat het Uwv niet voldoende had gemotiveerd waarom de herziening van de uitkering was geweigerd, en dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het Uwv werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd het Uwv verplicht om het griffierecht aan appellant te vergoeden.