ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4764
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij het Uwv het bezwaar van de werkgever niet-ontvankelijk had verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een schrijven van het Uwv van 17 december 2003, waarin werd medegedeeld dat haar WAO-uitkering per 1 december 2003 zou worden ingetrokken. Appellante stelde dat zij dit schrijven niet als een besluit had herkend en dat de termijnoverschrijding voor haar bezwaar verschoonbaar was.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 19 december 2006 geoordeeld dat het schrijven van 17 december 2003 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het slechts een herhaling was van het eerdere besluit van 10 november 2003. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk had verklaard, zij het op onjuiste gronden. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 644,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 142,- aan appellante moet vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van besluiten en de gevolgen van termijnoverschrijding bij het indienen van bezwaar. De Raad heeft ook aangegeven dat de eerdere uitspraak van de rechtbank van 8 september 2004 relevant is voor de beoordeling van de intrekking van de WAO-uitkering.