ECLI:NL:CRVB:2007:BA2335

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1007 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van onvrijwillig ontslag wegens alcoholgebruik onder werktijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Korendijk. Dit verzoek volgde op een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 15 december 2006, waarin de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van de gemeente Korendijk gegrond verklaarde. Betrokkene, die als medewerker begraafplaatsen werkzaam was, was herhaaldelijk aangesproken op het bezit en gebruik van alcohol onder werktijd. Na eerdere waarschuwingen en een schriftelijke berisping, werd betrokkene in november 2004 ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim, omdat hij alcoholische drank in zijn kledingkast had en dit had geprobeerd te verbergen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de feiten die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, voldoende basis bieden voor de opgelegde disciplinaire straf van onvrijwillig ontslag. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de gemeente Korendijk anders het dienstverband van betrokkene zou moeten herstellen, wat de gemeente onaanvaardbaar achtte. De voorzieningenrechter heeft de werking van de aangevallen uitspraak van de rechtbank geschorst en bepaald dat het griffierecht aan de gemeente Korendijk wordt terugbetaald.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met disciplinaire maatregelen en de afweging van belangen bij het opleggen van ontslag. De voorzieningenrechter heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank niet onderschreven, maar heeft wel bevestigd dat de aan betrokkene verweten feiten voldoende plichtsverzuim opleveren.

Uitspraak

07/1007 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Korendijk (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 15 december 2006, 05/440 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
verzoeker
Datum uitspraak: 29 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2007. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Burger, advocaat te ’s-Gravenhage. Namens betrokkene zijn verschenen mr. H.L. Verweel, advocaat te Spijkenisse, en mr. A. van Diermen, juridisch adviseur te Rotterdam
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was in dienst van de gemeente Korendijk en laatstelijk werkzaam als medewerker begraafplaatsen. Sedert begin 2003 is betrokkene herhaalde malen aangesproken op het bezit van en/of het gebruik van alcohol onder werktijd. Na een schriftelijke berisping in april 2003 en een eerder voornemen tot strafontslag in juli 2004, is in september 2004 opnieuw alcoholhoudende drank bij betrokkene aangetroffen.
1.2. Bij besluit van 1 november 2004 heeft verzoeker betrokkene wegens ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag met onmiddellijke ingang opgelegd. Het aan betrokkene verweten plichtsverzuim bestaat uit:
- het in strijd met eerder gemaakte afspraken in zijn kledingkast voorhanden hebben van alcoholische drank;
- poging om de leidinggevende te misleiden door deze drank in een frisdrankfles te bewaren;
- liegen tegenover de leidinggevende door te zeggen dat het water betrof, terwijl het om jenever ging.
Aan het slot van het besluit heeft verzoeker nog opgemerkt dat de stelling van betrokkene dat hij niet onder werktijd zou drinken, hem ongeloofwaardig voorkomt, omdat hij anders geen frisdrankfles met jenever in zijn kledingkast zou bewaren.
1.3. Bij het bestreden besluit van 22 februari 2005 heeft verzoeker de bezwaren van betrokkene ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd. De rechtbank heeft daartoe in hoofdzaak overwogen dat verzoeker bij het bepalen van de strafmaat ten onrechte betekenis heeft toegekend aan zijn veronderstelling dat betrokkene onder diensttijd alcohol nuttigt, aangezien het nuttigen van alcohol tijdens diensttijd niet in de tenlastelegging is opgenomen en derhalve niet aan het plichtsverzuim ten grondslag is gelegd. Het had daarom niet bij het bepalen van de strafmaat mogen worden betrokken.
Het een en ander heeft de rechtbank tot de conclusie geleid dat het bestreden besluit voor wat betreft de strafmaat niet werd gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2. Ter zitting is namens betrokkene verklaard dat van het college verlangd wordt dat uitvoering wordt gegeven aan de aangevallen uitspraak en dat betrokkene, hoewel hij inmiddels elders werk heeft gevonden, een terugkeer naar de gemeente Korendijk niet uitsluit. Gelet hierop en op het feit dat verzoeker aan de aangevallen uitspraak slechts gevolg kan geven door een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij het dienstverband met betrokkene wordt hersteld, hetgeen verzoeker onaanvaardbaar acht, ziet de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang voor het gedane verzoek.
3.3. Ter beoordeling staat vervolgens, of sprake is van voldoende zwaarwegende redenen om zo'n voorlopige voorziening te rechtvaardigen. Voor zover daarbij de vraag in beeld komt of de aangevallen uitspraak in stand zal blijven, draagt het oordeel van de voorzieningenrechter hieromtrent een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de uitspraak van de Raad in de hoofdzaak.
4.1. De voorzieningenrechter onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de aan betrokkene verweten feiten voldoende vaststaan en toerekenbaar plichtsverzuim opleveren, dat sprake was van doorgaand gedrag en dat verzoeker in redelijkheid het eerdere plichtsverzuim van betrokkene in aanmerking heeft kunnen nemen en dat verzoeker bevoegd was betrokkene te straffen.
Dat verzoeker, naar de rechtbank heeft overwogen, bij de bepaling van de strafmaat ten onrechte betekenis zou hebben toegekend aan de veronderstelling dat betrokkene onder diensttijd ook alcohol heeft genuttigd, en dat de strafmaat om die reden niet wordt gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, berust naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter op een verkeerde lezing van het strafbesluit.
Immers het feit dat verzoeker een stelling van betrokkene dat hij onder werktijd nooit zou drinken als niet geloofwaardig ter zijde heeft geschoven, wil nog niet zeggen dat betrokkene mede is gestraft voor het gebruik van alcoholhoudende drank tijdens het werk en dat de strafmaat daarop mede is gebaseerd.
4.2. Gegeven de met betrokkene gemaakte expliciete afspraken, en in aanmerking genomen dat hij gold als een herhaaldelijk gewaarschuwd mens, is de voorzieningenrechter, anders dan de rechtbank, voorshands van oordeel dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde feiten een voldoende basis vormen om de opgelegde disciplinaire straf van onvrijwillig ontslag te kunnen dragen.
4.3. Met betrekking tot het ter zitting nog ontvouwde standpunt dat het opleggen van de straf van ontslag is aan te merken als een criminal charge in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zodat betrokkene gewezen had moeten worden op zijn zwijgrecht en hem de cautie gegeven had moeten worden, verwijst de voorzieningenrechter kortheidshalve naar zijn vaste rechtspraak onder meer neergelegd in zijn uitspraak van 28 april 1994,
LJN ZB5027, TAR 1994, 143.
5. Op grond van dit voorlopige oordeel over de bodemzaak en gelet op de omstandigheid dat uitvoering van de aangevallen uitspraak met zich zou brengen dat verzoeker zou moeten besluiten tot het herstellen van het dienstverband van betrokkene én de omstandigheid dat betrokkene over inkomsten uit een dienstverband elders beschikt, ziet de voorzieningenrechter bij afweging van belangen aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
6. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Schorst de werking van de aangevallen uitspraak van de rechtbank Dordrecht;
Bepaalt dat de griffier het door verzoeker betaalde griffierecht van € 422,- terugbetaalt aan de gemeente Korendijk.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.J.W. Loots als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2007.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.J.W. Loots.
SG