ECLI:NL:CRVB:2007:BA3440
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- W.R. de Vries
- J. Riphagen
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank over WAO-schatting en schadevergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 september 2006. De rechtbank had in die uitspraak de bestreden besluiten van appellant vernietigd en hem opgedragen nieuwe besluiten te nemen. Appellant had geweigerd om aan betrokkene, die in deze procedure als eiser optreedt, een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Betrokkene had tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, wat leidde tot de bestreden besluiten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 april 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.
Tijdens de zitting op 2 maart 2007 heeft betrokkene, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De Raad heeft de medische grondslag van de bestreden besluiten beoordeeld en daarbij de deskundige dr. Th. M. Erwteman geraadpleegd. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht de conclusie van de deskundige heeft gevolgd, ondanks de bezwaren van appellant. De Raad stelt vast dat de bevindingen van de deskundige voldoende onderbouwd zijn en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van deze hoofdregel rechtvaardigen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het bestreden besluit een deugdelijke medische grondslag ontbeert. Tevens wordt het verzoek van betrokkene om schadevergoeding afgewezen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de vernietigde besluiten en de gestelde schade. De Raad veroordeelt appellant tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, begroot op € 644,--. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 13 april 2007.