ECLI:NL:CRVB:2007:BA5880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2339 WAO, 05/4119 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAO-uitkering op ontoereikende arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 mei 2007 uitspraak gedaan. Appellante had eerder een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%, maar het Uwv trok deze uitkering per 19 juli 2004 in, stellende dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat het Uwv de ernst van haar medische beperkingen onderschatte.

Tijdens de zitting op 13 april 2007, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. H.W. Bemelmans, en het Uwv door R.M.M. Diebels, werd de medische onderbouwing van de intrekking van de uitkering besproken. De Raad oordeelde dat de verklaring van de psychiater dr. R.C. Oude Voshaar niet voldoende gewicht had om de door het Uwv vastgestelde functionele mogelijkheden van appellante te weerleggen. De Raad concludeerde dat de intrekking van de uitkering op een ontoereikende arbeidskundige grondslag berustte, omdat van de drie functies die aan de beslissing ten grondslag lagen, er niet meer dan twee overbleven.

De Raad vernietigde het besluit van het Uwv en oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 644,- werden begroot. De Raad besloot dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 103,- moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling bij besluiten over arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.

Uitspraak

05/2339 WAO en 05/4119 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 april 2005, 04/1338 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.W. Bemelmans, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Verder is door het Uwv een nader besluit, gedateerd 30 juni 2005, ingezonden, waarbij door het Uwv uitvoering is gegeven aan de aangevallen uitspraak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2007, waar appellante is verschenen bij gemachtigde mr. H.W. Bemelmans voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door R.M.M. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 26 oktober 2004, waarbij het Uwv zijn besluit van 18 mei 2004 heeft gehandhaafd om de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die voordien werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, met ingang van 19 juli 2004 in te trekken op de grond dat appellante ten tijde van belang minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
Bij de aangevallen uitspraak is het inleidende beroep van appellante door de rechtbank gegrond verklaard en is het besluit van 26 oktober 2004 vernietigd. Daartoe is overwogen dat noch de arbeidsdeskundige noch de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv aandacht hebben besteed aan een aantal niet-matchende punten tussen de door de verzekeringsarts van het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante en de belasting in de drie geduide functies. Hierbij ging het om de voor appellante geldende angstklachten, de aanwezige sociale fobie en haar beperking ten aanzien van het uiten van de eigen gevoelens.
Het Uwv heeft in de door appellante aangevallen uitspraak berust en heeft ter uitvoering van die uitspraak een nader onderzoek laten verrichten. Vervolgens heeft het Uwv op 30 juni 2005 een besluit genomen waarbij - opnieuw beslissend op bezwaar - andermaal is bepaald dat de aan appellante toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 19 juli 2004 wordt ingetrokken.
Namens appellante is in hoger beroep evenals in eerste aanleg gesteld dat de beslissing om de eerder aan haar toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 19 juli 2004 in te trekken niet juist is, aangezien het Uwv de ernst en omvang van de medische beperkingen van appellante onderschat en appellante op de datum in geding niet in staat was om de haar door het Uwv voorgehouden functies te vervullen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante in hoger beroep verwezen naar hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Verder is nog een brief gedateerd 31 maart 2005 overgelegd van psychiater in opleiding dr. R.C. Oude Voshaar, die de behandeling van appellante per 1 september 2004 heeft overgenomen.
De Raad overweegt als volgt.
Aangezien het Uwv bij het nieuwe besluit op bezwaar van 30 juni 2005 niet aan het door appellante ingestelde hoger beroep is tegemoet gekomen, moet ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, dat hoger beroep geacht worden mede te zijn gericht tegen dat nieuwe besluit en zal de Raad een oordeel geven over dat besluit. Gelet op het besluit van
30 juni 2005 heeft appellante bij vernietiging van de aangevallen uitspraak geen in rechte te beschermen belang meer, nu de door appellante in hoger beroep ingebrachte grieven alle ten volle aan de orde kunnen komen bij de beoordeling van genoemd door het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit. Appellante zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep.
Het geding wordt primair beheerst door de vraag of de medische onderbouwing van de beslissing om de aan appellante toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 19 juli 2004 in te trekken toereikend is. Dienaangaande overweegt de Raad dat aan de namens appellante overgelegde verklaring van dr. R.C. Oude Voshaar voornoemd, door de Raad niet het gewicht kan worden toegekend dat appellante er kennelijk aan toekent, aangezien deze verklaring geen aanknopingspunten bevat om de juistheid van de door het Uwv vastgestelde functionele mogelijkheden van appellante op de datum in geding in twijfel te trekken. De rechtbank heeft de door appellante in hoger beroep herhaalde grieven met betrekking tot de medische onderbouwing van de beslissing van het Uwv om de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante in te trekken naar het oordeel van de Raad afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet slagen. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen derhalve en maakt deze tot de zijne.
Wat betreft de appellante voorgehouden functies stelt de Raad vast dat in de functie magazijn/expeditiemedewerker (sbc-code 111220) de belastbaarheid van appellante op het onderdeel tillen aanmerkelijk wordt overschreden, aangezien dagelijks gedurende 6 uren 400 keer per uur voorwerpen van ongeveer 1 kilo moeten worden gehanteerd en 60 keer lasten van ongeveer 5 kilo, terwijl is vastgesteld dat de belastbaarheid van appellante is beperkt tot 300 keer per uur voorwerpen van ruim 1 kilo hanteren en 1 uur per dag 10 keer lasten hanteren van ongeveer 15 kilo. Naar aanleiding van vragen namens de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige F. van den Berg in zijn rapportage van 5 april 2007 aangegeven dat schriftelijk overleg op 4 april 2007 met arbeidskundige analist H. Bijleveld en bezwaarverzekeringsarts M. Carere heeft uitgewezen dat in de functie magazijn/expeditiemedewerker noch de in aanmerking te nemen (maximale) incidentele tilbelasting noch de in aanmerking te nemen (maximale) totale tilbelasting per uur wordt overschreden. Daarbij is vermeld dat er bij appellante op fysiek vlak slechts sprake is van beperkte problematiek en dat in de praktijk de belasting op het onderdeel tillen veelal minder zal zijn dan de maximale belasting die is aangegeven in het resultaat eindselectie ten aanzien van de functie magazijn/expeditiemedewerker.
De Raad vermag niet in te zien dat de rapportage van 5 april 2007 iets afdoet aan de gesignaleerde, grote, absolute overschrijdingen. Derhalve acht de Raad deze rapportage ontoereikend om toelaatbaar te achten dat de functie magazijn/expeditiemedewerker aan de onderhavige schatting ten grondslag is gelegd.
De Raad concludeert dat van de drie - blijkens de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 15 juni 2005 – functies, die ten grondslag liggen aan het besluit van 30 juni 2005 er niet meer dan twee overblijven. Daarmee staat vast dat de schatting (vooralsnog) op een ontoereikende arbeidskundige grondslag berust.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het nieuwe besluit op bezwaar wordt vernietigd op grond van gebreken in de totstandkoming ervan en dat het Uwv andermaal een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Hoe het nieuwe besluit zal gaan luiden staat nog niet vast. Daarom ligt het thans niet op de weg van de Raad om zich, zoals appellante heeft verzocht, uit te spreken over de vergoeding van schade. Het Uwv zal bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar tevens aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden.
De Raad acht wel termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die appellante in hoger beroep heeft gemaakt. Deze kosten zijn begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep in zoverre dit geacht is te zijn gericht tegen het besluit van
30 juni 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de door appellante in hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 103,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2007.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.