ECLI:NL:CRVB:2007:BA7770

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4524 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot het volgen van een taaltraject op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht ongegrond heeft verklaard. Appellante ontvangt bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en is verplicht gesteld om een taaltraject te volgen bij Bureau Inburgering. Deze verplichting is opgelegd in het kader van haar arbeidsinschakeling. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze verplichting, maar het College heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beslissing van het College bevestigd, waarop appellante in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting is appellante niet verschenen, maar het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van Beveren. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante heeft aangevoerd dat zij de verplichting om taallessen te volgen niet weigert, maar dat zij de voorkeur geeft aan het voortzetten van de lessen die zij al volgt bij buurthuis “de Leeuw”. De Raad heeft echter geoordeeld dat het College in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om appellante te verplichten taallessen te volgen bij Bureau Inburgering. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de opgelegde verplichting onredelijk is, ook niet in het licht van de door appellante aangevoerde praktische bezwaren zoals kinderopvang en reisafstand.

De Raad heeft geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd en dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.C. Schoemaker als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 juni 2007.

Uitspraak

06/4524 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 juni 2006, 05/3748 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Brouwer, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Mr. M.I. Tonk, advocaat te Utrecht, heeft zich als opvolgende gemachtigde gesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met registratienummers 06/2132 WWB en 06/2133 WWB, plaatsgevonden op 20 maart 2007. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van Beveren, werkzaam bij de gemeente Utrecht. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
Het College heeft appellante bij besluit van 13 april 2005 meegedeeld dat zij is aangemeld bij Bureau Inburgering en dat haar, in afwachting van de intake bij Bureau Inburgering om te komen tot het volgen van Nederlandse taalles, de verplichtingen tot arbeidsinschakeling in de zin van artikel 9, eerste lid, van de WWB worden opgelegd. Tegen deze verplichtingen heeft appellante bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft het College ongegrond verklaard, waartegen geen beroep is ingesteld.
Vervolgens heeft het College appellante bij besluit van 22 juli 2005, voor zover hier van belang, de verplichting opgelegd om een taaltraject te volgen bij een bij Bureau Inburgering aangesloten taalinstituut onder ontheffing van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling.
Het College heeft bij besluit van 11 november 2005 het tegen het besluit van 22 juli 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 november 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 55 van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat het College van burgemeester en wethouders verplichtingen kan opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de WWB is de belanghebbende verplicht aan het College van burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de WWB. Daaronder valt het gevolg geven aan een op grond van artikel 55 van de WWB opgelegde verplichting.
Uit hetgeen appellante in bezwaar en beroep heeft aangevoerd leidt de Raad af dat appellante op zichzelf niet weigert de verplichting om Nederlandse taallessen te volgen na te komen, maar dat zij om praktische redenen de tot dan toe bij buurthuis “de Leeuw” gevolgde Nederlandse taallessen aldaar wenst voor te zetten. De in hoger beroep aangevoerde grond dat de beheersing van de Nederlandse taal van appellante van voldoende niveau is voor arbeidsbemiddeling begrijpt de Raad aldus dat zij ook om deze reden haar voorkeur wenst te volgen.
In de door appellante aangevoerde omstandigheden ziet de Raad geen grond om te oordelen dat het College bij afweging van de in aanmerking komende belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om appellante te verplichten Nederlandse taallessen te volgen bij Bureau Inburgering. Hierbij is de Raad met de rechtbank en het College van oordeel dat problemen met de kinderopvang daaraan niet in de weg kunnen staan, nu de echtgenoot van appellante is ontheven van alle aan de bijstand verbonden verplichtingen inzake de arbeidsinschakeling en in staat moet worden geacht de kinderen op te vangen of te verzorgen gedurende de tijd dat appellante de taallessen volgt. Voorts ziet de Raad niet in dat de reisafstand een onoverkomelijk bezwaar oplevert, met name niet nu appellante de stelling van het College niet heeft weersproken dat de reisafstand tot buurthuis de “Leeuw” nagenoeg overeenkomt met de reisafstand naar een bij Bureau Inburgering aangesloten taalinstituut. Tot slot hecht de Raad betekenis aan het standpunt van het College dat appellante, gelet op de reeds jaren gevolgde taallessen bij buurthuis “de Leeuw” en het inmiddels bereikte niveau, meer gebaat is bij taallessen die verzorgd worden door Bureau Inburgering.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad ziet dan ook geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2007.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) D. Olthof.