ECLI:NL:CRVB:2007:BB0327
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- P.M. Okyay-Bloem
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de intrekking van de WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2005, waarin de rechtbank oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering van appellant door het Uwv terecht was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 juli 2007 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door mr. W. Hoebba, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 15 december 2003, waarin zijn uitkering werd ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van appellant correct had vastgesteld en dat de functies die in het bestreden besluit waren overgebleven, medisch geschikt waren voor appellant.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn grieven, maar de Raad constateerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere schatting konden onderbouwen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden. Appellant voerde ter zitting aan dat zijn opleidingsniveau ten onrechte op 2 was gesteld, maar de Raad vond deze beoordeling niet onbegrijpelijk, gezien appellants achtergrond en ervaring.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door K.J.S. Spaas, in aanwezigheid van griffier P.M. Okyay-Bloem, en vond plaats in het openbaar.