ECLI:NL:CRVB:2007:BB0327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5017 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de intrekking van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2005, waarin de rechtbank oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering van appellant door het Uwv terecht was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 juli 2007 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door mr. W. Hoebba, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 15 december 2003, waarin zijn uitkering werd ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van appellant correct had vastgesteld en dat de functies die in het bestreden besluit waren overgebleven, medisch geschikt waren voor appellant.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn grieven, maar de Raad constateerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere schatting konden onderbouwen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden. Appellant voerde ter zitting aan dat zijn opleidingsniveau ten onrechte op 2 was gesteld, maar de Raad vond deze beoordeling niet onbegrijpelijk, gezien appellants achtergrond en ervaring.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door K.J.S. Spaas, in aanwezigheid van griffier P.M. Okyay-Bloem, en vond plaats in het openbaar.

Uitspraak

05/5017 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2005, 04-1386 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. Hoebba, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoebba. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. F.H. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 15 december 2003 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 30 januari 2004 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
Namens appellant heeft mr. Hoebba tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 mei 2004, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant door het Uwv juist is vastgesteld en dat niet aannemelijk is dat appellant meer beperkingen heeft dan welke door de verzekeringsarts zijn aangegeven. De drie functies, die in het bestreden besluit zijn overgebleven en blijkens dat besluit als basis voor de onderhavige schatting dienen, worden door de rechtbank in medisch opzicht voor appellant geschikt geacht.
In hoger beroep heeft appellant zijn grieven herhaald. Er zijn geen medische gegevens overgelegd die een nieuw licht op de onderhavige schatting werpen.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Met overneming van de overwegingen in de aangevallen uitspraak met betrekking tot de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, beantwoordt de Raad deze vraag, evenals de rechtbank, bevestigend.
Hetgeen mr. Hoebba namens appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
Eerst ter zitting heeft mr. Hoebba nog aangevoerd dat appellants opleidingsniveau ten onrechte op 2 zou zijn gesteld door de arbeidsdeskundige. De Raad acht niet onbegrijpelijk dat appellants opleidingsniveau op 2 is gesteld door de arbeidsdeskundige R.C. Hooff, nu appellant de lagere school heeft voltooid, een rijbewijs BE heeft en arbeidservaring als machinestikker heeft.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van P.M. Okyay-Bloem als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.
MK