ECLI:NL:CRVB:2007:BB0418

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4458 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 april 2006. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 juli 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 06/4458 WAO. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 5 mei 2006 hoger beroep had ingesteld, maar dat dit beroep niet tijdig was ingediend. Volgens de artikelen 6:7, 6:8 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een beroepschrift binnen zes weken na de bekendmaking van de uitspraak bij de Raad zijn ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift pas op 27 juli 2006 bij hen is ingekomen, waardoor de beroepstermijn was overschreden.

Appellante heeft in haar correspondentie en ter zitting verklaard dat zij dacht dat haar hoger beroep tijdig was ingediend, maar de Raad heeft geen bewijs kunnen vinden dat dit het geval was. De Raad heeft ook geen redenen gevonden om aan te nemen dat appellante in verzuim was, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Hierdoor heeft de Raad geen aanleiding gezien om het hoger beroep ontvankelijk te verklaren. De Raad heeft de zaak inhoudelijk niet behandeld en het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas, in tegenwoordigheid van P.M. Okyay-Bloem als griffier. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 juli 2007.

Uitspraak

06/4458 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 april 2006, 03/2669 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2007. Appellante is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Smid.
II. OVERWEGINGEN
Bij brief van 26 juli 2006, welke brief op 27 juli 2006 bij de Raad is ingekomen, heeft appellante de Raad medegedeeld dat zij bij brief van 5 mei 2006 hoger beroep had ingesteld bij de Raad tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. Zij verbaasde zich erover dat ze nog niets van de Raad had vernomen.
Bij brief van 1 augustus 2006 heeft de Raad appellante verzocht de bewuste uitspraak van de rechtbank Arnhem aan de Raad toe te zenden.
Bij schrijven van 21 augustus 2006 heeft appellante de aangevallen uitspraak in afschrift aan de Raad toegezonden.
Bij brief van 7 december 2006 heeft de Raad appellante verzocht mede te delen op welke wijze zij het hoger beroepschrift van 5 mei 2006 aan de Raad had toegezonden. Voorts heeft de Raad appellante verzocht de aanbiedingsbrief van de aangevallen uitspraak van de rechtbank over te leggen.
De Raad heeft appellante wat betreft dit verzoek bij schrijven van 2 januari 2007 gerappelleerd.
Bij brief van 18 januari 2007 heeft appellante de Raad medegedeeld dat zij het schrijven van de Raad van 7 december 2006 niet had ontvangen.
Bij brief van 22 januari 2007 is appellante een afschrift van het schrijven van de Raad van 7 december 2006 en van haar brief van 18 januari 2007 toegezonden.
Ook daarna heeft appellante niet op het verzoek van de Raad in de brief van 7 december 2006 gereageerd.
Ter zitting van de Raad heeft appellante desgevraagd verklaard niet te kunnen toelichten waarom zij ook na ontvangst van de brief van 22 januari 2007 niet op het verzoek van de Raad heeft gereageerd.
Voorts heeft appellante verklaard dat zij haar brief van 5 mei 2006 aan de Raad aangetekend zou hebben verzonden maar dat zij het bewijs van verzending kwijt was geraakt.
Ook zou zij nog kort voor de zitting met een met name genoemd persoon van de Raad hebben gebeld die gezegd zou hebben dat alle stukken aanwezig waren. De naam van die persoon is bij de Raad niet bekend.
Met betrekking tot het hoger beroep van appellante oordeelt de Raad als volgt.
Op grond van de artikelen 6:7, 6:8 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een beroepschrift bij de Raad tegen een uitspraak van een rechtbank zijn ontvangen binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Voor de Raad is niet komen vast te staan dat appellante eerder dan met haar brief van 26 juli 2006, die op 27 juli 2006 bij de Raad is ingekomen, hoger beroep heeft ingesteld tegen de aangevallen uitspraak van 14 april 2006.
Daarmee is de beroepstermijn van zes weken overschreden.
Volgens artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.
In hetgeen appellante in haar brieven en ter zitting van de Raad heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een dergelijk oordeel te komen.
De Raad zal daarom het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaren, hetgeen inhoudt dat de Raad de zaak inhoudelijk niet zal behandelen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van P.M. Okyay-Bloem als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.