ECLI:NL:CRVB:2007:BB0484
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Verjaring van besluit tot invordering van onverschuldigde WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 mei 2005. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 juli 2007 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de vraag of verjaring in de weg staat aan het nemen van een besluit tot invordering van een onverschuldigd betaalde WAO-uitkering.
Appellant ontving op 24 september 2002 een besluit van het Uwv tot invordering van een bedrag, dat in 10 maandelijkse termijnen moest worden terugbetaald. Het bezwaar dat appellant hiertegen indiende, werd op 24 december 2002 niet-ontvankelijk verklaard. De Raad overweegt dat de verjaringstermijn voor het nemen van een terugvorderingsbesluit vijf jaar bedraagt, te rekenen vanaf het moment dat het Uwv bekend is met de feiten die aanleiding geven tot terugvordering.
De Raad stelt vast dat het Uwv al in 1996 op de hoogte was van de onverschuldigde betaling, maar pas op 12 juli 2002 een besluit tot invordering nam. De Raad concludeert dat het recht om een dergelijk besluit te nemen op dat moment al was verjaard. De rechtbank had het bezwaar van appellant tegen het invorderingsbesluit ten onrechte ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep vernietigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het Uwv in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld. De kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. Tevens wordt bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 103,- aan appellant vergoedt.