ECLI:NL:CRVB:2007:BB4588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/4505
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2007 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat verzoekster niet had aangetoond dat zij door de Japanse bezettende macht van haar vrijheid was beroofd. Verzoekster, geboren in 1941, heeft in haar verzoek om voorlopige voorziening aangevoerd dat zij zich in een slechte financiële positie bevindt en dat haar gezondheid slecht is. Ze wenst voor haar overlijden een uitkering te ontvangen, gezien haar leeftijd en de gemiddelde levensverwachting van vrouwen in Indonesië.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel verzoekster haar situatie heeft uiteengezet, er geen sprake is van een voldoende zwaarwegend spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De rechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat het beroep in de hoofdzaak naar verwachting in het eerste kwartaal van 2008 zal worden behandeld. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.

De uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier P.W.J. Hospel, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

07/4505 WUV
Centrale Raad van Beroep
De Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet ophet verzoek om een voorlopige voorziening van:
[Verzoekster]
in verband met het beroep van:
verzoekster
tegen een besluit van: de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 30 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Op 27 juli 2007 heeft de Raad van R. Thumann een beroepschrift ontvangen, gericht tegen een besluit van verweerster van 13 april 2007, kenmerk JZ/A60/2007.
Hierbij is aan de Raad tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerster heeft op 10 augustus de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is behandeling van dit verzoek op een zitting achterwege gebleven.
II. MOTIVERING
1. Op grond van de gedingstukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoekster, geboren [in] 1941, heeft op 11 september 2006 een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers aangevraagd. Bij besluit van verweerster van 31 januari 2007 is die aanvraag afgewezen op de grond dat niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat verzoekster door de Japanse bezettende macht van haar vrijheid is beroofd.
1.2. Deze afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij het onder I. genoemde besluit van verweerster.
2. Verzoekster wenst een voorlopige voorziening vanwege haar slechte financiële positie, haar slechte gezondheid, omdat zij reeds de gemiddelde leeftijd heeft bereikt die men in Indonesië als vrouw gemiddeld bereikt en omdat zij nog voor haar overlijden een uitkering wenst te ontvangen.
3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2. De voorzieningenrechter acht met hetgeen namens verzoekster is aangevoerd geen sprake van een voldoende zwaarwegend spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat naar verwachting het beroep in de hoofdzaak van verzoekster reeds in het eerste kwartaal van 2008 door de Raad zal worden behandeld.
4. Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is en voor afwijzing in aanmerking komt.
5. De voorzieningenrechter ziet tot slot geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) P.W.J. Hospel.
SG