ECLI:NL:CRVB:2007:BB7012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3807 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-schatting na medische evaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de toekenning van een WAO-uitkering werd behandeld. Appellant, die op 10 juni 2002 uitviel door fysieke en psychische klachten, had in maart 2003 een WAO-uitkering aangevraagd. Na een onderzoek door verzekeringsarts T.K. Oei, werd vastgesteld dat appellant enige beperkingen had op het psycho-mentale vlak, maar er werd geen urenbeperking in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen. Appellant was het niet eens met deze conclusie en stelde dat zijn belastbaarheid was overschat en dat de geduide functies niet passend waren.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de bevindingen van de deskundige Middelkoop, die in zijn rapportage had aangegeven dat appellant met een urenrestrictie in staat was om te functioneren op zijn premorbide niveau. De Raad concludeerde dat de FML niet alle relevante beperkingen van appellant weergaf en dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist was. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond, wat leidde tot een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische evaluatie en de noodzaak om alle relevante beperkingen van een appellant in de FML op te nemen. De Raad oordeelde dat functies met een actualiseringsdatum na de datum in geding niet in aanmerking konden worden genomen, wat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid verder beïnvloedde. De Raad gaf het Uwv de opdracht om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de bevindingen in deze uitspraak.

Uitspraak

05/3807 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 mei 2005, 04/1060 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 2 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.A. Breetveld, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Breetveld. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. drs. A.J. Verdonk.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, op dat moment full-time werkzaam als vertegenwoordiger buitendienst, is op 10 juni 2002 uitgevallen met diverse fysieke en psychische klachten.
Appellant heeft in maart 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd.
Op 13 juni 2003 is appellant onderzocht door verzekeringsarts T.K. Oei. Deze arts heeft op diezelfde datum gerapporteerd dat bij appellant discrete resterende afwijkingen te constateren zijn linkszijdig en dat er aanwijzingen zijn voor een verminderde belastbaarheid op het psycho-mentale vlak/cognitieve vlak. Ten aanzien van de cognitieve beperkingen zal een aanvullend neuro-psychologisch onderzoek de mate waarin beperkingen aan de orde zijn, duidelijkheid kunnen verschaffen. De Functionele mogelijkhedenlijst (FML) zal worden opgesteld na ontvangst van het expertise rapport.
In verband met het overschrijden van de beslistermijn is bij besluit van 3 juli 2003 aan appellant per einde wachttijd een uitkering ingevolge de WAO toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat hij wenst(e) te reïntegreren in zijn oude functie en een volledige afkeuring daaraan in de weg staat.
Het Uwv heeft de geplande expertise laten verrichten door de externe klinisch neuropsycholoog en GZ-psycholoog prof. dr. H.A.M. Middelkoop. Daarbij heeft het Uwv onder meer de volgende vragen gesteld aan Middelkoop:
“5. Kan belanghebbende werken onder tijdsdruk?
6. Is belanghebbende in staat complexe opdrachten uit te voeren?
7. Kan belanghebbende verantwoordelijke taken uitvoeren en leiding geven?
8. Hoe gaat belanghebbende met conflicthantering om?
9. Acht u een urenrestrictie bij passende arbeid geïndiceerd?”
Appellant is door Middelkoop op 5 augustus 2003 onderzocht. In zijn rapport van
17 oktober 2003 heeft Middelkoop op de hierboven vermelde vragen het volgende geantwoord:
“Ad. 5-8. Met toepassing van een urenrestrictie en –spreiding ter voorkoming van genoemde overbelasting acht ik betrokkene in staat om inhoudelijk gezien te functioneren op zijn premorbide niveau ten aanzien van de onder ad. 5-8 genoemde punten.
Ad. 9. Ja, zie bovenstaande.”
Verzekeringsarts Oei heeft vervolgens in zijn rapport van 23 oktober 2003 op basis van de beschikbare medische gegevens, waaronder ook de expertise van Middelkoop, geconcludeerd dat er enige beperkingen aannemelijk zijn op het psycho-mentale/cognitieve vlak en dat er rekening dient te worden gehouden met een verminderd vermogen tot langdurig geconcentreerd bezig zijn, geen functie waarbij een groot beroep wordt gegaan op verbale vermogens, geen langdurige en/of intensieve mentale inspanning. Indien – volgens Oei – rekening wordt gehouden met bovengenoemde beperkingen is er conform de Standaard “Verminderde arbeidsduur” geen indicatie voor een urenbeperking.
De arbeidsdeskundige H. Hoekstra heeft vervolgens geconcludeerd dat appellant met deze beperkingen niet geschikt is voor de maatgevende arbeid en heeft met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgings Systeem (CBBS) functies geselecteerd voor appellant die wel zouden voldoen aan de gestelde belastbaarheid en waarmee appellant een loonverlies heeft van 52,5%, zodat een indeling in de klasse 45 tot 55% aan de orde is.
Overeenkomstig deze conclusie heeft het Uwv bij besluit van 3 februari 2004 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant gegrond verklaard en aan appellant per 9 juni 2003 een uitkering ingevolge de WAO toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
45 tot 55%.
Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, daarbij aangevend dat hij meer beperkingen heeft dan hij aanvankelijk dacht.
De rechtbank heeft dat beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn belastbaarheid is overschat en dat de geduide functies niet passend zijn. Ter zitting heeft appellant zijn standpunt gepreciseerd met de stelling dat de beperkingen die Middelkoop heeft aangegeven onvoldoende zijn vertaald naar de FML. Voorts heeft appellant gesteld dat de actualiseringsdata van diverse geduide functies zijn gelegen na de datum in geding en dat dit conform vaste jurisprudentie van de Raad niet is toegestaan.
Het Uwv heeft bij brief van 4 juli 2007 een rapportage overgelegd van bezwaarverzekeringsarts P. Momberg d.d. 25 juni 2007 waarin onder andere wordt ingegaan op de vanwege de Raad gestelde vraag waarom in de FML geen urenbeperking is aangenomen. Tevens is een rapportage overlegd van bezwaararbeidsdeskundige
A.G. Diergaarde d.d. 3 juli 2007 waarin de signaleringen in de geduide functies worden toegelicht.
De Raad oordeelt als volgt.
De door het Uwv geraadpleegde deskundige Middelkoop heeft in zijn rapport van
17 oktober 2003 geconcludeerd dat indien een urenrestrictie wordt aangenomen hij appellant in staat acht te functioneren op zijn premorbide niveau ten aanzien van de punten werken onder tijdsdruk, complexe opdrachten uitvoeren, verantwoordelijke taken uitvoeren, leiding geven en conflicthantering. Naar het oordeel van de Raad kan hieruit niet anders worden afgeleid dan dat appellant zonder een beperking in het aantal te werken uren niet in staat kan worden geacht te functioneren op zijn premorbide niveau op de zojuist genoemde punten, zodat in een dergelijke situatie op die punten beperkingen dienen te worden aangenomen.
In de opgestelde FML is geen urenbeperking opgenomen en is slechts een deel van de alsdan geldende beperkingen terug te vinden (bijvoorbeeld conflicthantering, leiding geven en werken onder tijdsdruk). De overige punten (complexe opdrachten en verantwoordelijke taken uitvoeren) zijn echter onvoldoende in de FML terug te vinden.
Gelet op het vorenstaande kan de Raad het Uwv derhalve niet volgen in zijn standpunt dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de bevindingen van Middelkoop. Ook bezwaarverzekeringsarts Momberg heeft in haar rapportage van 25 juni 2007 niet afdoende gemotiveerd waarom ondanks het rapport van Middelkoop geen urenbeperking is aangenomen. Het antwoord dat Middelkoop van de gestelde vraag is afgeweken acht de Raad onjuist en onvoldoende. Hoewel het wellicht minder gelukkig is dat Middelkoop in één antwoord vier vragen tegelijk beantwoordt, had het op de weg van het Uwv gelegen om, indien dit onduidelijkheden opriep, Middelkoop hierover nader te raadplegen. Het Uwv heeft hiervoor, zo bleek ter zitting, geen aanleiding gezien. Het standpunt van Momberg dat een urenbeperking niet aan de orde is indien de belasting valt binnen hetgeen is aangegeven, zou enkel dan correct kunnen zijn indien alle alsdan door Middelkoop aangegeven beperkingen in de FML terug te vinden zijn, hetgeen – zoals hierboven reeds is aangegeven – niet het geval is. De Raad overweegt voorts dat Oei in zijn rapportage van 23 oktober 2003 aangeeft dat rekening dient te worden gehouden met een verminderd vermogen tot langdurig geconcentreerd bezig zijn, hetgeen evenmin in de FML is terug te vinden.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit berust op een onjuiste medische grondslag en om die reden – evenals de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten – voor vernietiging in aanmerking komt.
De Raad is voorts van oordeel dat de grief van appellant met betrekking tot de actualiseringsdata eveneens slaagt. Dit betekent dat functies met een actualiseringsdatum na de ter beoordeling voorliggende datum, in casu 9 juni 2003, niet in aanmerking kunnen worden genomen bij deze arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. De functies die dan resteren zijn: administratief medewerker afhandelingen, samensteller metaalwaren, inpakker (handmatig) en wikkelaar. Of deze functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant kan pas worden beoordeeld nadat Uwv een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald omtrent de medische grondslag.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep alsmede op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal derhalve € 1.288,-Van overige kosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidende beroep tegen het bestreden besluit alsnog gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag in totaal groot
€ 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op
2 november 2007.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) N.E. Nijdam.
MK