ECLI:NL:CRVB:2007:BC1544
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C.M. van Laar
- J.F. Bandringa
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake herziening WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die zich op 20 december 1999 ziek meldde met nek- en rugklachten. Betrokkene ontving vanaf 18 december 2000 een uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van de eerstejaarsherbeoordeling concludeerde de verzekeringsarts dat betrokkene beperkt was in zijn mogelijkheden en dat hij fysiek licht werk moest verrichten waarbij hij van houding kon wisselen. De arbeidsdeskundige selecteerde drie functies die betrokkene zou kunnen vervullen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het besluit van het UWV niet voldeed aan de vereisten van de wet, omdat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) niet adequaat de noodzaak voor afwisseling van houding weergaf.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van de gronden. De Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundige niet alleen de FML moest volgen, maar ook de rapportage van de verzekeringsarts in acht moest nemen. De Raad was van mening dat de geselecteerde functies onvoldoende afwisseling boden van zitten, staan en lopen, wat essentieel is voor de geschiktheid van de functies voor betrokkene. De Raad veroordeelde het UWV in de proceskosten van betrokkene en legde een griffierecht op. De uitspraak werd gedaan op 12 december 2007.