ECLI:NL:CRVB:2008:BC4088

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2457 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • M.C.M. van Laar
  • E. Dijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZ-uitkering en geschatte arbeidsongeschiktheid na motorongeval

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die zijn WAZ-uitkering (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen) betwist na een motorongeval in 1998. De appellant, die als zelfstandig tegelzetter werkte, had ernstige verwondingen aan zijn benen opgelopen en ontving een uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts in 2004, die meerdere lichamelijke beperkingen vaststelde, werd de mate van arbeidsongeschiktheid echter verlaagd naar minder dan 25%. Dit leidde tot de intrekking van de WAZ-uitkering per 25 november 2004.

De appellant voerde aan dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De bezwaarverzekeringsarts had aanvullende informatie van verschillende specialisten ontvangen, maar concludeerde dat de appellant in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van de appellant niet had onderschat. Echter, de Raad constateerde dat de arbeidsdeskundige een onjuist uitgangspunt had genomen met betrekking tot het aspect trappenlopen. De Raad oordeelde dat de functies van bediende fotolaboratorium en productiemedewerker industrie niet geschikt waren voor de appellant, omdat deze functies een te hoge belasting met zich meebrachten. Dit leidde tot de conclusie dat er onvoldoende functies overbleven om de schatting van de arbeidsongeschiktheid op te baseren.

De Raad vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de proceskosten van de appellant werden vergoed. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2008.

Uitspraak

06/2457 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 6 april 2006, 05/2142 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Y. de Froe, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, laatstelijk werkzaam als zelfstandig tegelzetter, heeft op 26 september 1998 een motorongeval gehad, waarbij hij ernstig gewond is geraakt aan beide benen. Bij besluit van 23 december 1999 is appellant per 25 september 1999 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het kader van een herbeoordeling is appellant op 1 september 2004 gezien door een verzekeringsarts. Deze constateerde multiple fracturen van het rechterbeen en een amputatie van het linkeronderbeen, waarvoor een prothese was aangemeten. Op basis hiervan stelde hij een aantal lichamelijke beperkingen vast, die hij neerlegde in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Hiervan uitgaande heeft een arbeidsdeskundige vijf functies geselecteerd, te weten de functies van telefonist, receptionist (sbc-code 315120), machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122), bediende fotolaboratorium, fotolaborant (sbc-code 268050), elektronicamonteur (sbc-code 267040) en productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) en heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 25%. In overeenstemming hiermee is de WAZ-uitkering bij besluit van 29 september 2004 met ingang van 25 november 2004 ingetrokken.
In het kader van de bezwaarprocedure heeft appellant informatie ingebracht van huisarts J.J.A. van Olphen van 2 januari 2005 en revalidatiearts F.A.J. de Laat van 26 november 2004. Bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke heeft daarnaast nog informatie verkregen van plastisch chirurg R.J.P.M. Franken van 2 februari 2005. Op basis van deze informatie heeft genoemde bezwaarverzekeringsarts het aannemelijk geacht dat appellant op de datum in geding slechts in staat was tot zeer beperkte staande en lopende activiteiten als gevolg van een pijnlijke irritatie van de onderbeenstomp en dat derhalve sprake was van (tijdelijk) toegenomen beperkingen ten aanzien van de aspecten (trappen)lopen, staan en duwen (waarbij kracht wordt gezet met de benen). Deze nadere beperkingen heeft hij neergelegd in een aangepaste FML. Hiervan uitgaande heeft bezwaararbeidsdeskundige H.A.M. Hulshof in zijn rapport van 31 mei 2005 de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de geselecteerde functies nader bezien en toegelicht en geconcludeerd dat het primaire arbeidskundige oordeel gehandhaafd kan blijven. Het tegen het besluit van 29 september 2004 gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van 3 juni 2005 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat de geselecteerde functies medisch gezien niet geschikt zijn. Arbeidsdeskundige J.A.F. Vrijburg heeft in zijn rapport van 6 november 2007 het in het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Hulshof ontbrekende deel van de tekst met betrekking tot het aspect trappenlopen (4.20) aangevuld. Ter zitting heeft appellant benadrukt dat hij als gevolg van zijn voordurende pijnklachten concentratieproblemen heeft en dat hij niet in staat is tot trappenlopen.
Ten aanzien van de medische kant van de schatting overweegt de Raad in de beschikbare medische informatie geen aanknopingspunten te zien om te kunnen oordelen dat de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van appellant heeft onderschat. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat alle beschikbare medische informatie door de bezwaarverzekeringsarts is meewogen en dat uit deze informatie niet blijkt van meer of andere beperkingen dan in de aangepaste FML zijn neergelegd. Voorts heeft appellant in beroep noch in hoger beroep medische informatie ingebracht die zijn standpunt nader zou kunnen onderbouwen.
Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de schatting overweegt de Raad als volgt. De Raad constateert allereerst dat aan het rapport van arbeidsdeskundige Vrijburg een onjuist uitgangspunt ten grondslag ligt, nu met betrekking tot het aspect trappenlopen (4.20) ervan uit is gegaan dat appellant in staat is om 14 treden op én af te lopen, terwijl appellant, blijkens de aangepaste FML, slechts in staat moet worden geacht om 14 treden op óf af te lopen. Afgezien hiervan vereisen de functies van bediende fotolaboratorium (sbc-code 268050) en productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), blijkens de Resultaten eindselectie, elk een beduidend groter aantal (trap)treden dat op én af moet worden gelopen. Naar het oordeel van de Raad wordt aldus in deze functies de belastbaarheid van appellant ten aanzien van het aspect trappenlopen overschreden en moeten deze functies om die reden medisch gezien niet geschikt worden geacht. De Raad heeft voorts geconstateerd dat, blijkens het Resultaat eindselectie, de functie van machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122) ongeveer vijf minuten achtereen staan vereist, terwijl appellant, gezien de FML, slechts in staat moet worden geacht om minder dan vijf minuten achtereen te staan (aspect 5.3). Hetzelfde geldt voor de functie van elektronicamonteur (sbc-code 267040) ten aanzien van het aspect lopen (4.18). Bezwaararbeidsdeskundige Hulshof heeft ter toelichting in zijn rapport aangegeven dat in alle functies slechts enkele minuten achtereen behoeft te worden gestaan of gelopen, zodat geen sprake is van een overschrijding. De Raad is van oordeel dat hiermee de belasting in de functies van machinaal metaalbewerker en elektronicamonteur op een ontoelaatbare wijze wordt gerelativeerd. Dit betekent dat ook deze functies niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd.
Uit het vorenstaande volgt dat onvoldoende functies resteren om de schatting op te kunnen baseren. Het bestreden besluit komt derhalve, wegens strijd met artikel 9, aanhef en onder a, van het ten tijde in geding geldende Schattingsbesluit, voor vernietiging in aanmerking.
Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 966,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. Ook de reiskosten ad € 18,80 komen voor vergoeding in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag groot
(€ 966,-- + € 18,80 =) € 984,80, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2008.
(get.) Ch. Van Voorst.
(get.) W.R. de Vries.
HS