tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 november 2006, 06/1946 en 06/5083 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: het College).
Datum uitspraak: 4 maart 2008
Namens appellante heeft mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2008. Voor appellante is verschenen mr. Klaas. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontvangt vanaf 15 december 2003 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding bij de Sectie Fraudebestrijding heeft onderzoek plaatsgevonden naar de woonsituatie van appellante. In het rapport van 30 januari 2006 heeft de Sectie Fraudebestrijding aangegeven dat appellante heeft verklaard dat sinds
3 januari 2006 de heer [K.], haar partner en vader van hun kind, 4 tot 5 nachten per week bij haar verblijft.
Bij besluit van 27 februari 2006 heeft het College de bijstand van appellante met ingang van 1 maart 2006 gedurende één maand verlaagd met 10% van de bijstandsnorm wegens schending van de inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel 17 van de WWB.
Bij besluit van 18 mei 2006 heeft het College het tegen het besluit van 27 februari 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is echter aangegeven dat de verlaging nader wordt vastgesteld op 5% omdat het niet nakomen van de inlichtingenverplichting voor het College niet tot financieel nadeel heeft geleid.
Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en overweegt daartoe het volgende.
De grief van appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat sprake zou zijn van een schending van de inlichtingenplicht, omdat haar partner illegaal in Nederland verblijft en zijn aanwezigheid geen gevolgen kan hebben voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand volgt de Raad niet. Een verandering in de woon- en leefsituatie kan van invloed zijn op het recht op bijstand van een belanghebbende. Van een dergelijke wijziging dient de aanvrager of ontvanger van bijstand mededeling te doen aan het bijstandverlenend orgaan. Het is voorts aan het College om te beoordelen of dit in het concrete geval consequenties heeft voor de verlening van bijstand.
Evenmin volgt de Raad de grief van appellante dat haar niet kan worden verweten dat zij de samenwoning niet heeft gemeld omdat melding daarvan het risico met zich brengt dat de aanwezigheid van haar partner zou worden doorgegeven aan de IND, met vreemdelingendetentie van haar partner als mogelijk gevolg.
Naar het oordeel van de Raad kan in de situatie van appellante niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Door de inwoning van haar partner bewust niet te vermelden op de inlichtingenformulieren over de maanden november en december van 2005, en ook niet - tenminste - met haar bijstandsconsulent te bespreken, heeft appellante vanuit een oogpunt van juiste toepassing van de WWB verwijtbaar gehandeld. Dat appellante zich daarbij voor een moeilijk dilemma geplaatst voelde, kan hier niet aan afdoen. Eén en ander brengt met zich mee dat het College ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB in verbinding met artikel 8, tweede lid, onder a, van de Sanctieverordening WWB van de gemeente Haarlem gehouden was een verlaging toe te passen van 5% gedurende één maand.
De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, als voorzitter en R.H.M. Roelofs en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R. Zijmers als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2008.