[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 28 februari 2006, 05/755 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Korpsbeheerder van de politieregio Noord- en Oost Gelderland (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 13 maart 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2008. Appellant is in persoon verschenen. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Niks, werkzaam bij de politieregio.
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was vanaf 1999 werkzaam in de functie van coördinator / wachtcomman-dant bij het bureau Parketpolitie, welke functie werd bezoldigd naar salarisschaal 7 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Op grond van regionaal functieonderhoud is deze functie in 2002 opnieuw beschreven en is de benoeming gewijzigd in groepschef Parketpolitie bij het team Justitiële ondersteuning van de divisie Operationele ondersteuning. Na functiewaardering heeft de korpsbeheerder deze functie bij besluit van 4 augustus 2004 definitief ingedeeld op het niveau van schaal 7 van het Bbp. Dit besluit is na door appellant gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 17 januari 2005 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de korpsbeheerder bij de waardering van appellants organieke functie in redelijkheid aansluiting heeft gezocht bij de referentiefunctie groepschef Parketwachters A (ingedeeld in salarisschaal 7 van het Bpb) of dat, zoals appellant heeft gesteld, aansluiting had behoren te worden gezocht bij de referentiefunctie van groepschef Parketwachters B (schaal 8 van het Bpb). De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat als uitgangspunt voor de waardering van de onderhavige functie de functiebeschrijving van groepschef Parketpolitie (functienr. 1378) van 1 januari 2002 dient te worden genomen. Nu het om een functiewaardering gaat, dient de rechterlijke toetsing een terughoudende te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat pas tot vernietiging van de bestreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt.
3.2. Volgens de bij het bestreden besluit gehanteerde functiewaarderingsmethode wordt voor de waardering van de betrokken functie eerst aan de hand van het referentiemateriaal Nederlandse Politie bepaald van welke functiereeks moet worden uitgegaan. Vervolgens wordt de functie van laag naar hoog met de in de functiereeks voorkomende referentie-functies vergeleken. Zodra een referentiefunctie wordt bereikt die een hoger niveau heeft dan de te waarderen functie, wordt teruggegaan naar het niveau van de voorlaatste referentiefunctie. Dat niveau is dan bepalend voor de te waarderen functie.
In het onderhavige geval is uitgegaan van de referentiefuncties van groepschef Parket-wachters A en groepschef Parketwachters B uit de reeks Bijzondere Taken en is geoor-deeld dat de referentiefunctie van groepschef Parketwachters B zwaarder is dan de functie van appellant, zodat teruggevallen is op de functie van groepschef Parketwachters A, die is gewaardeerd op het niveau van schaal 7.
3.3. De Raad stelt voorop dat het gebruik van het referentiemateriaal is vastgelegd in - en als zodanig integrerend onderdeel uitmaakt van - de gehanteerde functiewaarderings-methode, zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Hoewel de korpsbeheerder niet heeft ontkend dat het referentiemateriaal sinds het jaar 1991 niet meer is geactualiseerd en het onderscheid tussen de beide gehanteerde referentiefuncties inmiddels in de praktijk niet meer bestaat, acht de Raad, anders dan appellant, onvoldoende aangetoond dat evident sprake is van een zodanige onbruikbaarheid van dit referentiemateriaal dat het niet (langer) aan de waardering van de functie van groepschef Parketpolitie ten grondslag mag worden gelegd. Daarvan uitgaande is de Raad van oordeel dat de korpsbeheerder de in de gebruikte referentiefuncties genoemde niveaubepalende elementen - waaronder begrepen ook de grootte van de groep aan te sturen parketwachters - als onderscheidend criterium heeft mogen hanteren.
3.4. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant ten tijde in geding formatief aan maximaal 11 parketwachters leiding gaf. Ten aanzien van het niveaubepalend element leidinggeven voldeed appellant daarmee aan het in de referentiefunctie groepschef Parketwachters A opgenomen criterium dat leiding wordt gegeven aan een groep van ongeveer 10 parket-wachters, maar niet aan het in de referentiefunctie groepschef Parketwachters B opgenomen criterium van ongeveer 15 parketwachters. Dat deze 11 formatieplaatsen feitelijk door 13 personen werden ingevuld betekent niet dat de korpsbeheerder niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van het formatieve aantal functionarissen.
3.5. Indien appellant al zou worden gevolgd in zijn grief dat hij aan een grotere groep mensen leiding gaf, aangezien hij incidenteel eveneens leiding gaf aan enkele niet binnen de formatie werkzame personen, dan voldoet appellant niet aan een ander niveaubepalend element van de referentiefunctie groepschef Parketwachters B, te weten dat van de grotere omvang van de beheersmatige verantwoordelijkheden. Daartoe neemt de Raad in aanmerking dat de in de referentiefunctie groepschef Parketwachters B onder niveau-bepalende elementen genoemde “meer beheersmatige verantwoordelijkheden” niet worden genoemd in de beschrijving van appellants functie. Hetgeen door appellant is aangevoerd heeft de Raad er voorts niet van kunnen overtuigen dat in de beschrijving van appellants functie taakelementen zijn vervat die de reeds met de leidinggevende taken samenhangende beheersmatige taken of verantwoordelijkheden, genoemd in de referentiefunctie groepschef Parketwachters A, qua niveau in die mate overstijgen dat zij op één lijn te stellen zijn met de niveaubepalende beheersmatige verantwoordelijkheden als bedoeld in de referentiefunctie groepschef Parketwachters B. De Raad merkt dienaangaande nog op dat namens de korpsbeheerder ter zitting naar het oordeel van de Raad genoegzaam is gemotiveerd dat de door appellant concreet benoemde taken, zoals het beschrijven van werkprocessen; landelijk overleg aangaande Papos; werk / proces-overleg met collega’s, Openbaar Ministerie en Rechterlijke Macht; zitting hebben in de Beveiligingscommissie en het Crisisteam van de rechtbank Zutphen, naar hun aard niet zijn te scharen onder de niveaubepalende beheersmatige verantwoordelijkheden in de zojuist bedoelde zin.
3.6. Nu gezien het vorenstaande de functie van appellant qua niveau lichter is dan de referentiefunctie groepschef Parketwachters B, brengt het hiervoor omschreven systeem van functiewaardering mee dat moet worden teruggegaan naar het niveau van de voorlaatste referentiefunctie. Dit betekent dat de waardering van de functie van groepschef Parketpolitie op het niveau van schaal 7 van het Bbp niet onhoudbaar is.
3.7. De door appellant gemaakte vergelijking met andere groepschef-functies kan de Raad, wat daar overigens van zij, niet tot een ander oordeel leiden reeds omdat niet is komen vast te staan dat het om met appellants functie vergelijkbare functies gaat.
4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en
M.C. Bruning en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.H. van Baalen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2008.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) M.J.H. van Baalen.