ECLI:NL:CRVB:2008:BD1041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1773 NABW-E
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Groningen inzake verzoek om uitstel en vergoeding van kosten in bezwaar

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 februari 2005, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig uitkeren van zijn vakantietoeslag en bijstandsuitkering, en verzocht om vergoeding van wettelijke rente en kosten van bezwaar. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 11 maart 2008 behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 9 juli 2003 bezwaar heeft gemaakt tegen het uitblijven van de uitkering en dat het College op 2 oktober 2003 het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College heeft wel een vergoeding van € 9,17 voor de wettelijke rente toegekend. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat appellant geen belang meer had bij de beoordeling van het besluit van 2 oktober 2003, gezien de toekenning van de wettelijke rente. Appellant heeft hiertegen gegriefd, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank terecht geen aandacht heeft besteed aan deze grieven.

De Raad heeft het verzoek van appellant om uitstel van de behandeling van het hoger beroep afgewezen, omdat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die dit verzoek rechtvaardigden. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, voor zover deze was aangevochten, en is de uitspraak openbaar gedaan op 22 april 2008.

Uitspraak

05/1773 NABW-E
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 februari 2005, 03/942 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 11 maart 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 9 juli 2003 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig uitkeren van de vakantietoeslag in 2003 en van de bijstand over de maand juni 2003. Tevens heeft appellant verzocht om vergoeding van de wettelijke rente alsmede om vergoeding van de kosten van bezwaar, te weten fax- en opmaakkosten van het bezwaarschrift tot een bedrag van € 1,45.
Bij brief van 17 september 2003 heeft appellant beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op het hiervoor genoemde bezwaar.
Bij besluit van 2 oktober 2003 heeft het College alsnog beslist op het door appellant gemaakte bezwaar en het bezwaar wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 20 oktober 2003 heeft het College het verzoek van appellant tot vergoeding van wettelijke rente wegens het niet tijdig betaalbaar stellen van de vakantietoeslag toegewezen tot een bedrag van € 9,17.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 2 oktober 2003 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtzaak overwogen de appellant, gezien het besluit van 20 oktober 2003, geen belang meer heeft bij een beoordeling van het besluit van 2 oktober 2003.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan zijn grieven met betrekking tot de bij het besluit van 20 oktober 2003 meegezonden berekening van de wettelijke rente en zijn verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Verzoek om uitstel
Appellant is bij aangetekende brief van 5 februari 2008 uitgenodigd om op 11 maart 2008 ter zitting van de Raad te verschijnen. Appellant heeft bij een bij de Raad op 11 maart 2008 om 09.09 uur binnengekomen faxbericht, verzocht om uitstel van behandeling van het hoger beroep ter zitting. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij niet ter zitting aanwezig kan zijn wegens het ontbreken van middelen voor te maken reiskosten en het uitblijven van een beslissing van het College op zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten.
Artikel 16, tweede lid, van de Procesregeling bestuursrechtelijke colleges 2006 (hierna: Procesregeling) bepaalt dat een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting moet worden gemotiveerd en zo spoedig mogelijk schriftelijk moet worden ingediend. Artikel 16, derde lid, van de Procesregeling bepaalt dat het verzoek slechts in uitzonderlijke omstandigheden wordt toegewezen.
De Raad ziet in de onderbouwing van het verzoek van appellant geen uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Procesregeling. Gelet hierop en gezien het tijdstip waarop het verzoek is gedaan heeft de Raad dan ook geen aanleiding gezien het verzoek van appellant toe te wijzen.
Berekening van de wettelijke rente
Uit de gedingstukken blijkt dat de rechtbank op 23 november 2004 het bij de rechtbank op 10 november 2003 ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 20 oktober 2003 heeft doorgezonden aan het College, zijnde het bevoegde orgaan voor het nemen van een beslissing op dit bezwaar.In verband hiermee zal de Raad thans aan de grief van appellant met betrekking tot de berekening van de wettelijke rente voorbij gaan.
Vergoeding voor gemaakte kosten in bezwaar
Gelet op hetgeen de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 28 augustus 1995
(LJN ZB6073) houdt de Raad het ervoor dat, nu door de rechtbank in haar uitspraak geen beslissing over een kostenveroordeling is gegeven, de rechtbank geen aanleiding heeft gezien gebruik te maken van haar bevoegdheid neergelegd in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad is voorts van oordeel dat de rechtbank terecht heeft afgezien van het uitspreken van een kostenveroordeling, nu de kosten waarvoor appellant vergoeding vraagt geen kosten betreffen die in het kader van artikel 8:75 van de Awb, in verbinding met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor vergoeding in aanmerking komen.
Slotoverwegingen
Het voorgaande brengt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Viegen als voorzitter en K. Zeilemaker en R.H.M. Roelofs als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 april 2008.
(get.) C. van Viegen.
(get.) P.E. Broekman.
OA