ECLI:NL:CRVB:2008:BD1360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/4399 WAO, 07/4401 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake WAO-uitkeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2008 uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoeker om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 16 maart 2007. Het verzoek om herziening was gericht tegen de uitspraken van de Raad in de gedingen 04/6229 en 05/6188, waarbij eerdere besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waren vernietigd. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.C. de Jonge, stelde dat de Raad ongemotiveerd had geweigerd om verder te gaan met jurisprudentieontwikkeling na een eerdere uitspraak van de Raad. De gemachtigde van verzoeker voerde aan dat de rapporten van mevrouw Verhage van het Instituut Psychosofia niet correct waren beoordeeld door de Raad en het Uwv.

De Centrale Raad overwoog dat herziening van een uitspraak alleen mogelijk is op basis van nieuwe feiten of omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad stelde vast dat de gemachtigde van verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die tot herziening zouden kunnen leiden. De Raad benadrukte dat een hernieuwde discussie over de zaak en de juistheid van de eerdere uitspraak niet aan de orde kon zijn in het kader van het verzoek om herziening. Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen.

De Raad besloot ook dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter, en de leden I.M.J. Hilhorst-Hagen en A.T. de Kwaasteniet. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, met M. Lochs als griffier.

Uitspraak

07/4399 WAO en 07/4401 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[Verzoeker] (hierna: verzoeker),
om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 maart 2007, 04/6229 en 05/6188,
in de gedingen tussen:
verzoeker
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 maart 2007, 04/6229 WAO en 05/6188 WAO.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2008. Namens verzoeker is mr. De Jonge, voornoemd, verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.C. Geldof.
II. OVERWEGINGEN
Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de Raad - oordelend op het hoger beroep van verzoeker - de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2005, 05/1562 vernietigd en het besluit van het Uwv van 24 maart 2005 vernietigd en voorts heeft de Raad de uitspraak van 8 oktober 2004, 04/190 vernietigd en het beroep tegen het besluit van het Uwv van 6 april 2004 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar zijn vaste jurisprudentie heeft de Raad geoordeeld dat de kosten gemaakt in verband met de rapporten van mevrouw Verhage terecht door het Uwv niet zijn vergoed.
Gemachtigde van verzoeker acht herziening van de uitspraak aangewezen, van mening zijnde dat de Raad ongemotiveerd heeft geweigerd om na ’s Raads uitspraak van 13 april 2005 (LJN: AT4323) tot verdere jurisprudentieontwikkeling over te gaan. Zij heeft een groot aantal argumenten aangevoerd omtrent de door de Raad gevormde jurisprudentie ten aanzien van de waarde van de rapporten uitgebracht door mevrouw Verhage van het Instituut Psychosofia, de waarde die naar haar mening aan die rapporten zou moeten worden toegekend en de wijze waarop volgens haar door het Uwv en de Raad met die rapporten zou moeten worden omgegaan.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8:88 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad, zoals deze blijkt uit onder andere zijn uitspraak van 3 oktober 2003 (LJN: AN7982) kan in het kader van het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening slechts worden beoordeeld of op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, herziening aangewezen is. Een hernieuwde discussie over de betrokken zaak en de juistheid van de betrokken uitspraak kan in dit kader niet worden gevoerd.
Nu door de gemachtigde van verzoeker geen feit of omstandigheid in de zin van genoemd artikellid naar voren is gebracht, dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 april 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
GdJ