07/5119 WUV + 07/5120 WUBO
[Appellant] (hierna: appellant),
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 1)
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 2)
Datum uitspraak: 5 juni 2008
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster 1 van 20 juli 2007, onderwerp BZ 46914 (hierna: bestreden besluit 1), alsmede tegen het besluit van verweerster 2 van eveneens 20 juli 2007, onderwerp BZ 7643 (hierna: bestreden besluit 2), ter uitvoering van respectievelijk de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUV) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUBO).
Verweersters hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 24 april 2008. Appellant is in persoon verschenen en verweersters hebben zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
1. Appellant, geboren in 1937, heeft in september 2006 bij verweersters een aanvraag op grond van zowel de WUV als de WUBO ingediend om toekenning van, onder meer, een periodieke uitkering als vervolgde in de zin van de WUV dan wel als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de WUBO. Die aanvragen heeft appellant gebaseerd op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn internering tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië.
1.1. Verweerster 1 heeft bij besluit van 26 januari 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit 1, appellant wel erkend als vervolgde in de zin van de WUV maar de aanvraag om toekenning van, onder meer, een periodieke uitkering afgewezen op de grond dat niet is gebleken van ziekten of gebreken welke in verband kunnen worden gebracht met de ondergane vervolging.
1.2. Verweerster 2 heeft de aanvraag van appellant afgewezen bij besluit van eveneens 26 januari 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit 2. Daarbij is overwogen dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de WUBO, maar dat hij niet voldoet aan de voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer eveneens geldende voorwaarde dat sprake moet zijn van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld.
2. In beroep heeft appellant met name gewezen op de bij hem bestaande (chronische) spierklachten die hem beperken in het dagelijks leven en voorts heeft hij de conclusies van het onderzoek door de arts A.J. Maas betwist waarbij hij opmerkt dat zijn rapport tal van slordigheden bevat.
3. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of de bestreden besluiten, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kunnen standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
3.1. De standpunten van verweersters zijn in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke berusten op een rapport van een medisch onderzoek van appellant door een van deze adviseurs, de arts A.J. Maas, en op ontvangen informatie van de huisarts van appellant. Uit deze adviezen komt naar voren dat er bij appellant sprake is van enkele lichte psychische klachten, te weten slaapproblemen, enig vermijdingsgedrag en een enkele obsessief-compulsieve trek, maar dat deze klachten thans niet zodanig zijn dat gesproken kan worden van een letsel op het niveau van een ziekte of gebrek dan wel leiden tot een blijvende invaliditeit.
3.2. Met betrekking tot de aanwezige lichamelijke klachten is geoordeeld dat deze niet in verband kunnen worden gebracht met de ondergane internering maar duidelijk zijn ontstaan uit andere oorzaken. Zo is ten aanzien van de rugklachten geoordeeld dat deze berusten op degeneratieve afwijkingen aan de wervelkolom en de tussenwervelschijven, en is met betrekking tot de spierklachten geconcludeerd dat deze klachten een typische beschrijving betreffen van klachten als gevolg van artrose welke aandoening eveneens degeneratief is bepaald. Voorts zijn de longklachten evenmin als causaal aanvaard aangezien deze klachten zijn ontstaan na een longontsteking in 1973.
3.3. De Raad acht de in de bestreden besluiten neergelegde standpunten op grond van de onder 3.1 en 3.2 genoemde adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden zijnde medische gegevens heeft de Raad onvoldoende aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerster, in het spoor van de geneeskundig adviseurs, ingenomen standpunten. Voorts heeft de Raad, anders dan door appellant in beroep naar voren is gebracht, geen aanleiding te twijfelen aan de volledig-heid van het door de arts A.J. Maas verricht onderzoek. Hierbij neemt de Raad in aan-merking dat het rapport van deze arts wel enige onjuistheden bevat ten aanzien van de vermelding van enkele (persoonlijke) feiten, maar dat door appellant geen medische gegevens zijn ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de in het rapport vermelde medische bevindingen en conclusies.
4. Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van de bestreden besluiten geen grond.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.