ECLI:NL:CRVB:2008:BD6784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1253 WAO, 06/1254 WAO en 06/1255 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en inkomen uit arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had op 9 januari 2006 de beroepen van de appellant tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. De appellant ontving sinds 25 januari 2000 een WAO-uitkering, maar het Uwv had op 29 november 2004 besloten om deze uitkering voor bepaalde perioden niet uit te betalen en een bedrag van € 32.660,32 terug te vorderen wegens onverschuldigde betalingen. De appellant stelde dat hij bij een werkgever had gewerkt en dat het door de belastingdienst aan het Uwv doorgegeven inkomen niet correct was. Echter, hij heeft geen onderbouwing voor zijn standpunt gepresenteerd. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank de besluiten van het Uwv had bekrachtigd. De Raad oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/1253 WAO, 06/1254 WAO en 06/1255 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 januari 2006, 05/1495, 05/1496 en 05/1497 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens hem heeft mr. P.G.M. Lodder, advocaat te Utrecht, de gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2008. Voor appellant is verschenen zijn gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
1.1.Voor de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het navolgende.
1.2.Appellant heeft sinds 25 januari 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Naar aanleiding van een Rapport Werknemersfraude en een Proces-verbaal Werknemersfraude heeft het Uwv op 29 november 2004 een tweetal primaire besluiten genomen, waarbij - met toepassing van artikel 44 van de WAO - de WAO-uitkering van appellant ingaande 25 januari 2000 tot 1 juli 2000 niet wordt uitbetaald (primair besluit 1) en van 24 september 2001 tot 22 april 2004 (primair besluit 2) wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
Bij een derde besluit, ook van 29 november 2004, heeft het Uwv van appellant teruggevorderd een bedrag van € 32.660,32 bruto wegens over de tijdvakken van 25 januari 2000 tot en met 30 juni 2000 en 24 september 2001 tot en met 21 april 2004 onverschuldigd aan appellant betaalde WAO-uitkering.
1.3.Bij een drietal besluiten van 3 mei 2005 heeft het Uwv de bezwaren tegen de besluiten van 29 november 2004 ongegrond verklaard.
2.De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van 3 mei 2005, voor zover deze betrekking hebben op de primaire besluiten 1 en 3 ongegrond en voor zover betrekking hebbend op het primaire besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.Gelet op het verhandelde ter zitting stelt de Raad vast, dat in hoger beroep nog slechts aan de orde is het oordeel van de rechtbank over het besluit tot toepassing van artikel 44 van de WAO over de periode van 25 januari 2000 tot 1 juli 2000 en de terugvordering van de over die periode aan hem onverschuldigd betaalde WAO-uitkering.
3.2.In hoger beroep heeft appellant daaromtrent slechts naar voren gebracht dat niet buiten twijfel is dat hij bij [werkgever] heeft gewerkt en dat het inkomen zoals dat door de belastingdienst aan het Uwv is medegedeeld niet juist is. Een onderbouwing van dit standpunt is uitgebleven.
3.3.De Raad deelt, onder overneming van de daartoe door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gebezigde overwegingen, het door de rechtbank gegeven oordeel over de door appellant in de periode van 25 januari 2000 tot 1 juli 2000 verrichte werkzaamheden, de daaruit door hem verkregen inkomsten en de terugvordering van de over die periode aan hem onverschuldigd betaalde WAO-uitkering.
4.Hieruit vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
JL