ECLI:NL:CRVB:2008:BH0580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/3941 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake vergoeding kosten tertiair onderwijs voor ambtenaar in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van de Minister van Economische Zaken. De Minister had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het bezwaar van een ambtenaar, betrokkene, tegen de afschaffing van de vergoeding voor kosten van tertiair onderwijs voor zijn kinderen in de Verenigde Staten, niet-ontvankelijk was verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitvoering van de aangevallen uitspraak niet zou leiden tot onoverkomelijke financiële problemen voor de Minister. De kosten van het tertiair onderwijs waren weliswaar aanzienlijk, maar het studiejaar 2008-2009 was het eerste jaar waarin deze kosten gemaakt zouden worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat het niet aannemelijk was dat betrokkene niet zou kunnen voldoen aan een eventuele terugvordering, mocht de Minister in het gelijk worden gesteld in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij het treffen van voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke zaken.

Uitspraak

08/3941 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om een voorlopige voorziening van:
de Minister van Economische Zaken (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 februari 2008, 07/6052 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (VS), (hierna: betrokkene)
en
verzoeker
Datum uitspraak: 31 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is behandeling van dit verzoek op een zitting achterwege gebleven.
II. OVERWEGINGEN
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is door verzoeker (met medeneming van zijn gezin) uitgezonden naar de Verenigde Staten. Voorafgaand aan zijn uitzending hebben gesprekken over zijn arbeidsvoorwaarden plaatsgevonden, onder andere over de vergoeding van de kosten van tertiair onderwijs van zijn kinderen in de Verenigde Staten. Op 11 november 2006 heeft hij zijn werkzaamheden in Chicago aangevangen.
1.2. Naar aanleiding van een e-mailbericht van betrokkene heeft verzoeker betrokkene bij brief van 20 februari 2007 meegedeeld dat met ingang van 1 maart 2007 de vergoeding van kosten van tertiair onderwijs uit de op hem van toepassing zijnde regeling is geschrapt. Het bezwaar van betrokkene tegen deze brief heeft verzoeker bij besluit van 12 juli 2007 niet-ontvankelijk verklaard, omdat die brief geen op rechtsgevolg gericht besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb bevat.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 12 juli 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verzoeker opgedragen een nieuw besluit te nemen. Volgens de rechtbank is sprake van een eenzijdige wijziging in de voor betrokkene geldende arbeidsvoorwaarden en daarmee van een wijziging in zijn rechtspositie. In zoverre bevat volgens de rechtbank de brief van verzoeker van 20 februari 2007 wel een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 20 februari 2007 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft in een overweging ten overvloede aangegeven dat verzoeker bij de te nemen beslissing op het bezwaar van betrokkene moet beoordelen of bij toepassing van de veranderde regelgeving de situatie van betrokkene een uitzonderlijke behandeling behoeft.
3. Verzoeker heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te schorsen, omdat tenuitvoerlegging van de aangevallen uitspraak onredelijk bezwarend voor zowel verzoeker als betrokkene is. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat die tenuitvoerlegging immers meebrengt dat het primaire bezwaar van betrokkene ontvankelijk en gegrond dient te worden verklaard en dat aan betrokkene een tegemoetkoming in de kosten van tertiair onderwijs dient te worden toegekend. Gelet op de hoogte van het bedrag en op het feit dat de tegemoetkoming al daadwerkelijk aan kosten zal zijn uitgegeven, zal volgens verzoeker dat bedrag niet op korte termijn van betrokkene kunnen worden teruggevorderd als verzoeker in de hoofdzaak in het gelijk wordt gesteld.
Verzoeker acht de aangevallen uitspraak apert onjuist en verwijst hiervoor naar het gestelde in zijn hogerberoepschrift.
4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. Verzoeker heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat het hoger beroep uitdrukkelijk geen betrekking heeft op het onderdeel van de aangevallen uitspraak waarin is geoordeeld dat het oorspronkelijk bezwaarschrift van betrokkene ontvankelijk verklaard had dienen te worden.
4.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat het hoger beroep zich richt tegen de in de overweging ten overvloede neergelegde vaststelling dat bij betrokkene tijdens een of meer gesprekken over zijn arbeidsvoorwaarden het vertrouwen is opgewekt dat de arbeidsvoorwaarden niet eenzijdig zouden worden gewijzigd. Hoewel de rechtbank in zijn overweging ten overvloede nog ruimte voor een afweging heeft opengelaten, stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker kennelijk van mening is dat als uitvoering wordt gegeven aan de aangevallen uitspraak de situatie van betrokkene tot afwijking van de van toepassing zijnde regelgeving aanleiding geeft en verzoeker noopt tot vergoeding van de kosten van tertiair onderwijs voor de kinderen van betrokkene.
4.4. De uitvoering van de door verzoeker aangevallen uitspraak leidt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot voor verzoeker(s organisatie) onoverkomelijke problemen van financiële aard. Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat de kosten van tertiair onderwijs die betrokkene vergoed wil zien weliswaar niet onaanzienlijk zijn, maar dat het studiejaar 2008-2009 pas het eerste studiejaar is waarin dergelijke kosten gemaakt gaan worden of misschien inmiddels (deels) al zijn gemaakt. Dat betrokkene, indien verzoeker in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld, niet aan de dan in te stellen terugvordering zou kunnen voldoen is niet aannemelijk. Gelet op de hoogte van het bedrag zal terugvordering ineens niet tot de mogelijkheden behoren, maar dat een voor beide partijen aanvaardbare terugvorderingsregeling niet zou kunnen worden getroffen is hoogst onaannemelijk. Dat tenuitvoerlegging voor betrokkene bezwarend zou zijn kan de voorzieningenrechter niet inzien.
5. Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2008.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) P.W.J. Hospel.
RH