ECLI:NL:CRVB:2009:BG8920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/3723 WIA + 07/6282 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd gegrond verklaard. Appellant, die zich op 29 januari 2004 ziek meldde als medewerker monster-preparatie, had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde functies geschikt waren voor appellant, en vernietigde het arbeidskundig gedeelte van het besluit van 15 september 2006. In hoger beroep stelde appellant dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over zijn medische beperkingen en dat het Uwv niet adequaat had gereageerd op zijn bezwaren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het arbeidskundige gedeelte van het besluit van 15 september 2006 niet voor afzonderlijke vernietiging in aanmerking kwam. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze het arbeidskundige gedeelte betrof, maar liet de overige beslissingen van de rechtbank in stand. Uiteindelijk werd het beroep van appellant tegen het besluit van 7 november 2007 ongegrond verklaard.

Uitspraak

07/3723 WIA + 07/6282 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 juni 2007, 06/4906 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Schreurs, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en de Raad in kennis gesteld van een nieuw besluit op bezwaar van 7 november 2007.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant heeft zich op 29 januari 2004 ziek gemeld als medewerker monster-preparatie in een laboratorium voor 38,36 uur per week in verband met rug- en enkelklachten. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 januari 2006 geweigerd aan appellant na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 104 weken met ingang van 26 januari 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen, op de grond dat de arbeidsonge-schiktheid van appellant per laatstgenoemde datum minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 15 september 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 januari 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 15 september 2006 gegrond verklaard, het arbeidskundig gedeelte van het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen voor zover het bestreden besluit is vernietigd, alsmede bepalingen geven omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat op grond van de beschikbare medische gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld en dat mag worden uitgegaan van de beperkingen, zoals die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 december 2005 zijn neergelegd. Met betrekking tot de aan de schatting ten grondslag gelegde functies heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv geen toereikende motivering heeft gegeven waarom de functie chauffeur bijzonder vervoer (SBC-code 282101), in verband met de noodzaak voor appellant om een toilet in zijn nabijheid te hebben, desondanks toch als een voor hem geschikte functie kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze functie buiten de schatting te blijven, waardoor de schatting berust op een onvoldoende aantal functies en dus wegens strijd met artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van 1 oktober 2004 niet in stand kan blijven. Voorts heeft de rechtbank overwogen zich niet te kunnen verenigen met de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid, omdat het Uwv niet van de maatmanfunctie van 38,36 uur per week is uitgegaan maar de urenomvang heeft gemaximeerd op 38 uur per week.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts niet te geringe beperkingen bij hem heeft vastgesteld en dat onvoldoende is ingegaan op de gronden die hij tegen het besluit op bezwaar van 15 september 2006 heeft aangevoerd.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 7 november 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij de bezwaren van appellant wederom ongegrond zijn verklaard onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige R.E.T. Peters van 4 september 2007, waarin is aangegeven dat de functie service chauffeur (SBC-code 282101) is komen te vervallen en waarbij op basis van de resterende functies het verlies aan verdiencapaciteit, rekening houdend met de omvang van het aantal uren en de daarbij behorende reductiefactor, is vastgesteld op 13,52%. Met ingang van 26 januari 2006 wordt appellant daarom onverminderd voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht en heeft hij daarom geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Naar het ambtshalve oordeel van de Raad leent het arbeidskundige gedeelte van het besluit van 15 september 2006 zich niet voor een afzonderlijke vernietiging en kan reeds om die reden de aangevallen uitspraak geen stand houden. In dit verband wijst de Raad op zijn uitspraken van 16 maart 2005, LJN AT1852. Tevens wijst de Raad op zijn uitspraak van 13 mei 2008, LJN BD1231, waarin de Raad blijk heeft gegeven van oordeel te zijn dat van een gedeeltelijke vernietiging van een schattingbesluit, in zoverre het de arbeidskundige grondslag ervan betreft, geen plaats is.
5.2. Gelet op artikel 6:24 in samenhang met de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is de Raad van oordeel dat het beroep van appellant tegen het besluit van 15 september 2006 geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 7 november 2007, nu daarin niet geheel is tegemoet gekomen aan het bezwaar van appellant.
5.3. Ten aanzien van de medische grieven van appellant is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen, op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en verkregen medische informatie uit de behandelend sector op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Niet gebleken is dat daarbij de beperkingen van appellant zijn onderschat, zodat de beperkingen en de belastbaarheid van appellant in de FML van 29 december 2005 op juiste wijze zijn neergelegd. Naar het oordeel van de Raad voldoet het medisch onderzoek daarmee aan de uit het oogpunt van zorgvuldigheid te stellen eisen. Nu door appellant in hoger beroep geen nieuwe of andersluidende medische gegevens zijn overgelegd, ziet de Raad onvoldoende aanleiding om appellant te volgen in zijn standpunt dat zijn medische beperkingen zijn onderschat.
5.4. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de zaak is de Raad van oordeel dat met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Peters van 4 september 2007 genoegzaam is toegelicht dat appellant geschikt wordt geacht voor de aan hem voorgehouden functies machinebediende (SBC-code 264122), operator bindmachine (SBC-code 111174) en bestucker (SBC-code 267050) en dat op basis daarvan het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt. Mitsdien berust het besluit van 7 november 2007 ook op een voldoende arbeidskundige onderbouwing en kan het in rechte stand houden.
5.5. Dit alles leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het besluit van 15 september 2006 is vernietigd en dat besluit voor het overige in stand is gelaten, alsmede voor zover het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Dit betekent dat de gegrond-verklaring van het beroep en de beslissingen terzake van griffierecht en proceskosten in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank voor het overige zou behoren te doen, zal de Raad vervolgens het besluit van 15 september 2006 geheel vernietigen. Het beroep van appellant dat is gericht tegen het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 7 november 2007 zal ongegrond worden verklaard.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het arbeidskundig gedeelte van het besluit van 15 september 2006 is vernietigd en dat besluit voor het overige in stand is gelaten en voor zover de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
Vernietigt het besluit van 15 september 2006 in zijn geheel;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 7 november 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en T. Hoogenboom en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) W.R. de Vries.
GdJ