ECLI:NL:CRVB:2009:BH2878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3707 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de beoordeling van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS)

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die aanvankelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Appellant, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft de uitkering per 15 juni 2005 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene op dat moment minder dan 15% zou zijn. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door appellant. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij zij oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van het besluit niet voldoende was onderbouwd.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waardoor het geschil zich beperkt tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De Raad heeft overwogen dat de signaleringen in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) niet voldoende waren toegelicht, wat de transparantie en toetsbaarheid van het besluit in gevaar bracht. De Raad heeft eerder uitspraken gedaan over de tekortkomingen van het CBBS en heeft geconcludeerd dat de aanpassingen die zijn doorgevoerd, de eerder geconstateerde onvolkomenheden in voldoende mate hebben opgeheven.

Uiteindelijk heeft de Raad beslist dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven, en dat er geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te worden genomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing hebben genomen in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 februari 2009.

Uitspraak

06/3707 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 mei 2006, 05/2262
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 13 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend en een brief ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn. Betrokkene is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 15 april 2005 heeft appellant de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 15 juni 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van betrokkenes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Appellant heeft het tegen dit besluit door betrokkene gemaakte bezwaar bij besluit van 16 juni 2005, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, met een bepaling over de vergoeding van griffierecht, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berust. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank, onder verwijzing naar haar uitspraak van 21 maart 2006 (LJN AV6086), overwogen dat op de zich bij de gedingstukken bevindende formulieren “Resultaat functiebeoordeling” bij de geduide functies signaleringen met een ”M” en een “G” zijn vermeld en dat de signaleringen met een “G” niet nader zijn toegelicht. Daarom voldoet de zogenoemde tweede release van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) naar het oordeel van de rechtbank niet aan een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van het schattingsbesluit, en kan het bestreden besluit om deze reden haar toetsing niet doorstaan.
3.1. De Raad stelt vast dat betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Nu het hoger beroep van appellant beperkt is tot het bestrijden van het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit als hiervoor in 2.2 weergegeven, is het geschil beperkt tot dit onderdeel van de aangevallen uitspraak en moet de Raad om deze reden voorbijgaan aan de bij wijze van verweer en ter zitting door betrokkene geuite gronden voor zover die van medische aard zijn en overigens in hoofdzaak betrekking hebben op (de behandeling van) haar tijdens een vakantie in Portugal in juli 2006, derhalve ruim een jaar na datum van intrekking van haar WAO-uitkering, gebleken rugprobelmatiek. De Raad verwijst ter verdere motivering naar zijn uitspraak van 22 oktober 2008 (LJN BG1621).
3.2. Met betrekking tot hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd verwijst de Raad allereerst naar zijn uitspraken van 9 november 2004 (onder meer LJN AR4717) en van 12 oktober 2006 (onder meer LJN AY9971).
3.3. Met betrekking tot het aangepaste CBBS is de Raad in evenbedoelde uitspraken van 12 oktober 2006 tot de slotsom gekomen dat met de aangebrachte aanpassingen de aan het CBBS klevende, in zijn uitspraken van 9 november 2004 beschreven onvolkomenheden in voldoende mate zijn opgeheven. In dit verband heeft de Raad overwogen het voldoende aannemelijk te achten dat het aangepaste CBBS, zowel bij matchende als bij niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde onderkent en signaleert. Dit zal zich doorgaans kunnen voordoen, indien hij of zij door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde. In die uitspraken heeft de Raad voorts, wat betreft de signaleringen met een “G”, overwogen dat alle door het CBBS op de functiebelasting aangebrachte signaleringen van een afzonderlijke toelichting dienen te worden voorzien, waarbij tevens geldt dat in voorkomende gevallen, afhankelijk van de zich voordoende feiten en omstandigheden, voorafgaand overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk zal zijn.
3.4. Naar aanleiding van de in overweging 3.2 vermelde uitspraken heeft appellant bij brief van 10 januari 2007 een rapport van de voor het Uwv werkzame bezwaararbeidsdeskundige A.A.J.M. Kamp overgelegd. In dat rapport van 18 juli 2006 worden alsnog de met een “G” gemarkeerde signaleringen in de beschrijving van de gesecteerde functies van een motivering voorzien. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant verzocht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, nu met dit rapport is voldaan aan hetgeen de Raad in de genoemde uitspraken met betrekking tot de motivering van signaleringen als hier aan de orde heeft geoordeeld. De functie van parkeercontroleur dient echter, aldus de gemachtigde van appellant, vanwege de daarin structureel voorkomende nachtarbeid te vervallen. Voor de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene heeft dit echter geen gevolgen.
3.5. In het in 3.4 bedoelde arbeidskundige rapport ziet de Raad een toereikende onderbouwing van en toelichting op de geschiktheid in medisch opzicht van de uiteindelijk, gelet op de in 3.4 bedoelde mededeling van de gemachtigde van appellant, aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker industrie, electronicamonteur en receptioniste, baliemedewerkster voor betrokkene.
4. Uit het onder 3.1 tot en met 3.5 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van die uitspraak. In plaats daarvan zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
5. Van voor in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van die uitspraak;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.A. van Amerongen.
CVG