ECLI:NL:CRVB:2009:BH7054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-3847 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de afbouw van toeslag door het Uwv en de rechtsgevolgen van de brief van 25 januari 2002

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2009, staat de afbouw van een toeslag centraal die appellant ontving op basis van de Toeslagenwet (TW). Appellant, woonachtig in Turkije, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Het Uwv had in een besluit van 28 november 2000 medegedeeld dat de toeslag vanaf 1 januari 2002 in drie jaar tijd zou worden afgebouwd. Appellant ontving in 2000 de volledige toeslag, in 2001 tweederde en in 2002 eenderde van de toeslag, waarna deze per 1 januari 2003 geheel zou vervallen.

De rechtbank oordeelde dat de brief van 25 januari 2002, waarin het Uwv de afbouw van de toeslag bevestigde, niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt, omdat deze niet op rechtsgevolg was gericht. Appellant had tegen deze brief geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaar. In hoger beroep verzocht appellant de Raad om het bestreden besluit te heroverwegen, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de brief van 25 januari 2002 geen zelfstandig rechtsgevolg had en dat het rechtsgevolg al was ontstaan door het eerdere besluit van het Uwv.

De Raad concludeerde dat er geen nieuwe gezichtspunten waren aangevoerd die tot een ander oordeel konden leiden en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd er geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in aanwezigheid van griffier W. Altenaar, en openbaar uitgesproken op 12 maart 2009.

Uitspraak

03/3847 TW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Turkije (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2003, 02/2902 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder Uwv tevens verstaan het Lisv.
1.2. Bij besluit van 28 november 2000 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat de toeslag die hij ingevolge de Toeslagenwet (TW) ontving, vanaf 1 januari 2000 in een periode van drie jaar zou worden afgebouwd. Over het jaar 2000 ontving appellant nog de volledige toeslag, over het jaar 2001 tweederde van deze toeslag, over het jaar 2002 eenderde van deze toeslag en ingaande 1 januari 2003 zou de toeslag geheel worden beëindigd. Het door het Uwv genomen besluit was gebaseerd op artikel 4a van de TW in samenhang met artikel XI van de Wet beperking export uitkeringen.
1.3. Appellant is destijds niet in rechte opgekomen tegen de afbouw van de toeslag.
1.4. Bij brief van 25 januari 2002 heeft het Uwv onder verwijzing naar zijn besluit van
28 november 2000, medegedeeld dat de toeslag per 1 januari 2002 nog slechts eenderde zou bedragen van het oorspronkelijke bedrag. Het tegen deze brief gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 17 mei 2002 (hierna: bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, nu de brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat de brief van 25 januari 2002 niet kan worden aangemerkt als gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. Het rechtsgevolg is naar het oordeel van de rechtbank reeds in het leven geroepen door het besluit van het Uwv van 28 november 2000.
3. In hoger beroep verzoekt appellant de Raad het bestreden besluit te heroverwegen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. In geding is de vraag of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat de brief van 25 januari 2002 niet op rechtsgevolg is gericht en daarom niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.
4.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd, bevat in vergelijking met hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht, geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
4.3. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
IA
III. KARAR
Temyiz Mahkemesi;
Geregini düsündükten sonra,
Temyiz edilen karari onaylar.
Isbu karar, kâtibin W. Altenaar huzurunda, M.M. van der Kade tarafindan verilip 12-03-2009 tarihinde açikça okunmustur.