ECLI:NL:CRVB:2009:BI1953
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- C.P.J. Goorden
- P.J. Jansen
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde Ziektewet-uitkering
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant, die zich op 4 november 2005 ziek meldde terwijl hij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant over de periode van 4 november 2005 tot 5 maart 2006 onterecht een totaalbedrag van € 3.185,02 heeft ontvangen, waarvan na verrekening van een eerder betaald bedrag van € 444,10, een terugvordering van € 2.740,92 is ingesteld. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft het bezwaar van appellant tegen deze terugvordering ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het Uwv op grond van artikel 33 van de Ziektewet (ZW) verplicht is om onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij recht had op ziekengeld en dat het Uwv geen vordering op hem heeft. Hij betwist ook de ontvangst van een kasbetaling van € 1.000,-- en de juistheid van een vermeld brutobedrag van € 1.550,64. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 22 april 2009 geoordeeld dat het Uwv voldoende bewijs heeft geleverd van de onverschuldigde betaling en dat appellant niet heeft aangetoond dat hij de betaling niet heeft ontvangen. De Raad heeft bevestigd dat de plicht tot terugvordering voortvloeit uit artikel 33 van de ZW en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van appellant hebben gewogen, maar tot de conclusie zijn gekomen dat het hoger beroep niet slaagt.